Inhoud
Winst voor de reeën in Zeeland
Op 18 oktober 2024 oordeelde de rechtbank Zeeland-West-Brabant dat Gedeputeerde Staten van Zeeland onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het terugbrengen van de populatie van het ree noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid: “De beroepen zijn gegrond, omdat verweerder niet in redelijkheid de gevraagde ontheffing heeft kunnen verlenen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.”
De provincie verleende in december 2023 een ontheffing om tot en met 2029 reeën af te schieten.
Zienswijze
Op 15 oktober 2023 dienden Fauna4Life en Animal Rights een zienswijze in met betrekking tot het ontwerpbesluit van het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland om een ontheffing te verlenen van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2029 om reeën af te schieten. Zeeland wil deze ontheffing verlenen in het belang van de openbare veiligheid, waarbij wordt gedoeld op de verkeersveiligheid.
Voordat deze ontheffing kan worden verleend, moet worden aangetoond dat er sprake is van een gevaar voor de openbare veiligheid, zoals bedoeld in de wet. Op geen enkele manier is onderbouwd dat in het hele aangewezen gebied sprake is van een daadwerkelijk gevaar voor het leven van verkeersgebruikers, anders dan de reeën zelf.
Daarnaast moet voordat een dergelijke ontheffing kan worden verleend, worden aangetoond, of op zijn minst aannemelijk worden gemaakt, dat het gebruik van de ontheffing een daadwerkelijke bijdrage levert aan het gestelde doel, een verbeterde verkeersveiligheid.
Een andere voorwaarde is dat er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is om het doel, in dit geval een verhoging van de verkeersveiligheid, te bereiken. Ook aan deze voorwaarden wordt niet voldaan.
Zeeland verleende de ontheffing toch op 5 december 2023 en de organisaties tekenden daar beroep tegen aan en togen naar de voorzieningenrechter.
Voorzieningenrechter
Het bestreden besluit brengt naar zijn aard onomkeerbaar de dood van reeën teweeg en daarom erkent de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de organisaties. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe op 11 april 2024 en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de uitspraak in de beroepsprocedures.
“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder [de provincie Zeeland] onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat het verlenen van de ontheffing nodig is in het belang van de openbare veiligheid en meer specifiek de verkeersveiligheid.”
“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder echter niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat in Zeeland een zodanig risico voor de verkeersveiligheid bestaat, dat het nodig is om de reeën te doden. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet of onvoldoende onderbouwd wat de omvang van de aanrijdingen met reeën in Zeeland is, hoe ernstig de aanrijdingen zijn en welke schade (materiële — of letselschade) daaruit voortkomt.”
“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan onderzoek worden gedaan naar de ernst van de ongevallen in Zeeland en kan de noodzaak op die manier inzichtelijk worden gemaakt.”
Uitspraak rechtbank
De zitting was op 13 september 2024, waaraan ook de Faunabescherming deelnam. Op 18 oktober 2024 oordeelde de rechtbank Zeeland-West-Brabant praktisch hetzelfde als de voorzieningenrechter:
“De rechtbank acht hierbij van belang dat deze summiere en algemeen geformuleerde onderbouwing onvoldoende recht doet aan het hiervoor genoemde beschermingsregime, waarbij afschot van reeën enkel is toegestaan in uitzonderlijke gevallen.”
"De rechtbank stelt voorop dat de Wnb met het verbod in artikel 3.10, eerste lid, op het opzettelijk doden van het in het wild levende ree voorzag in de bescherming van deze diersoort. Een ontheffing ten behoeve van de beperking van de omvang van de populatie van het ree kon alleen worden verleend indien deze beperking nodig was in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang. Enkel wanneer die belangen in het gedrang kwamen, kon het opzettelijk doden van reeën het terugdringen van de populatie rechtvaardigen. Het terugdringen van de populatie van het ree kon op zichzelf dus niet het enige doel zijn waarvoor de ontheffing werd verleend. Het terugdringen van de populatie moest daarentegen in samenhang met het belang van de openbare veiligheid, in het bijzonder de verkeersveiligheid, worden bezien. Van de bevoegdheid tot het verlenen van onderhavige ontheffing kon als gevolg daarvan alleen gebruik worden gemaakt wanneer sprake was van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat er in dit geval sprake was van een dergelijke uitzonderingssituatie."
De rechtbank baseert zich daarbij op de Richtsnoeren inzake de strikte bescherming van diersoorten van communautair belang uit hoofde van de Habitatrichtlijn, (2021/C 496/01) die ook voor de nationale soorten, waarvoor eenzelfde wettelijk kader en bijbehorend begrippenkader geldt, van belang zijn.
“De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de beperking van de omvang van de populatie van het ree nodig is in het belang van de openbare veiligheid en meer in het bijzonder de verkeersveiligheid.”
“Omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het terugbrengen van de populatie van het ree noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid, slagen de beroepen. Hierdoor behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.”
De rechtbank voegt daar nog aan toe:
“Alleen wanneer afdoende is aangetoond dat andere potentiële oplossingen niet bevredigend zijn, kan het gebruik van de afwijking worden gerechtvaardigd. Indien een maatregel gedeeltelijk bevredigend is, moet die maatregel eerst worden uitgevoerd. Afwijkingen voor dodelijke interventie moeten in verhouding staan tot het probleem dat overblijft nadat er niet-dodelijke maatregelen zijn genomen.”
En:
“Het proces om na te gaan of een andere oplossing onbevredigend is, moet gebaseerd zijn op een goed gedocumenteerde beoordeling van alle mogelijke beschikbare opties. De beoordeling van andere oplossingen moet worden afgewogen tegen de algemene doelstelling om de gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten van communautair belang te behouden of te herstellen. Bij de beoordeling kan ook rekening worden gehouden met de evenredigheid in termen van kosten. Andere bevredigende oplossingen kunnen echter niet van meet af aan worden afgewezen omdat zij te duur zouden zijn.”
Animal Rights
Animal Rights is uiteraard zeer tevreden over deze uitspraak. Het is winst voor de reeën. Deze dieren horen niet overgeleverd te worden aan de bloedlust van jagers en de willekeur van provinciale bestuurders.
In Groningen werd een vergelijkbare ontheffing al ingetrokken als gevolg van de voorlopige voorziening. En we wachten nog op uitspraken in vergelijkbare zaken voor reeën in Flevoland en Drenthe.