Main content

Inhoud

De konijnenhouderij

Nieuws: 9 december 2019
Slacht

De uitbuiting van het konijn door de mens kent vele vormen. Konijnen worden gehouden als gezelschapsdier, gemarteld als proefdier, afgeschoten als jachtwild, gefokt voor het vlees, voor hun vacht en voor angorawol. Het aantal als huisdier gehouden konijnen (circa 1 miljoen in Nederland) is op elk moment vele malen groter dan het aantal commercieel gehouden konijnen en ook dat is een reden tot zorg. Gezelschapsdieren leven echter vaak meerdere jaren terwijl vleeskonijnen maar tien weken oud worden.

In Europa worden meer dan 330 miljoen vleeskonijnen gehouden. Na het ‘vleeskuiken’ is het konijn het meest gehouden dier. Driekwart daarvan bevinden zich in Italië, Frankrijk en Spanje. 1 2

Nederland

De consumptie van konijnenvlees in Nederland ligt rond de 0,65 kg per hoofd van de bevolking per jaar. Al in 2005 werd geconstateerd dat konijnenvlees een niche product is: “Nederlanders eten per jaar ongeveer 86 kilogram vlees per hoofd van de bevolking (exclusief vleeswaren), waarvan naar schatting 700 gram konijn. Konijnenvlees heeft binnen de vleesconsumptie dus een marktaandeel van 0,8%. Op basis van deze gegevens lijkt konijn een nicheproduct in de Nederlandse vleesmarkt. Nader onderzoek naar de consumptie van konijnenvlees leert dat maar in 5% van de huishoudens konijn wordt gegeten (bron: GfK). In 2002 was dit nog 8%.” Het zelfde onderzoek concludeert ook dat “in 95% van de Nederlandse huishoudens geen konijn wordt gegeten.” 1

In Nederland is konijn een seizoensgerecht met pieken rond Kerst en Pasen. Vooral met kerst is konijnenvlees populair.

Konijn is het meest verkochte stukje 'wild’ in de supermarkt wordt wel eens beweerd. Een konijn is een wild dier, zo denken veel consumenten, maar konijn in de supermarkt komt in Nederland altijd uit konijnenfokkerijen. Al het konijnenvlees dat met de kerst verkocht wordt door Nederlandse supermarkten komt van kooikonijnen, vaak zonder dat dit specifiek op de verpakking staat. Namen als ‘vlees met wildsmaak’, ‘tam wild’, ‘gekweekt wild’ en ‘kweekwild’ moeten voorkomen dat de supermarkten daar op aangesproken kunnen worden. Misleiding van de consument is het toch. 2

Door de piek rond Kerst, halen supermarkten de konijnen uit Frankrijk, Hongarije, Spanje, Italië en soms zelfs uit China, waar de dieren indien mogelijk nog een slechter leven leiden dan in Nederland en België. Bovendien hebben ze vaak al een hele lange tijd doorgebracht in de diepvries. Eet je met kerst een konijn, dan heeft die zeer waarschijnlijk een lange reis ondernomen langs verschillende stallen, een slachterij, door meerdere landen en de diepvries. 3

Recent besloten een aantal Nederlandse en Belgische supermarktketens geen vlees van batterijkooi-konijnen meer te verkopen in verband met dierenleed, maar de minimumvereisten voor de wijze van houden van ‘vleeskonijnen’ voldoen nergens, op geen enkele wijze aan de natuurlijke behoefte van de konijnen. 4

Omdat de korte en hevige Kerstpiek in de Nederlandse consumptie van konijnenvlees niet in verhouding staat tot de vraag gedurende de rest van het jaar en de Nederlandse productie wel het hele jaar door min of meer stabiel is, zal verreweg het grootste aantal in Nederland gehouden dieren altijd in het buitenland verkocht worden en opgegeten. Nederland heeft ook geen gespecialiseerd konijnenslachthuis. Konijnen worden in Nederland dus vooral voor de export gehouden.

België

In België wordt jaarrond konijn gegeten, maar ook daar is er een kentering waarneembaar. ‘Konijn met pruimen’, de klassieker uit grootmoeders keuken staat nog maar zelden op het menu.

“Konijnenhouderij is in Vlaanderen echt een mini-sector”, vertelt ILVO-onderzoeker Luc Maertens aan Vilt in 2016. “We tellen vandaag nauwelijks 15 professionele kwekers in Vlaanderen, in gans België zijn ze met een 20-tal. Dan heb ik het over bedrijven die minstens de hoofdmoot van hun inkomen uit konijnen halen. Een professionele konijnenboerderij telt minstens 800 à 1000 voedsters (vrouwelijke konijnen, nvdr.). In quasi alle gevallen gebeurt ook de afmest van de jonge konijnen op hetzelfde bedrijf.” Konijnenhouderij kan ook een neventak zijn, waarbij de combinatie wordt gemaakt met een job buitenshuis, met akkerbouw of een andere landbouwactiviteit. Zulke fokkers hebben 300 tot 500 voedsters die ze, via een strikt management, allemaal op dezelfde dag insemineren. De afgemeste vleeskonijnen worden in één keer naar de slachterij afgevoerd, zodat het afgeleverde volume nog net interessant is voor de slachterij. Zoals in andere sectoren wensen de slachterijen alleen nog te werken met volledig gevulde vrachtwagens. Dat is kostenbesparend en komt de traceerbaarheid ten goede.

Begin 2019 riep het Vlaams Centrum voor Agro-en Visserijmarketing (VLAM) de ‘Week van het Konijn’ in het leven van 30 januari tot 6 februari, want nooit eerder aten Belgen zo weinig konijnenvlees. Uit cijfers bleek dat meer dan 80% van de Belgische gezinnen nooit konijn koopt. Vooral jongeren laten het links liggen. Terwijl één op de drie 65-plussers nog wel eens konijn kocht in de supermarkt of bij de slager, was dat bij de twintigers nog maar 2%. Bij nagenoeg alle consumenten onder de 30 jaar komt konijn thuis nooit op het bord, terwijl meer dan 80% van het volume aan konijnenvlees door 50-plussers wordt gekocht. 1 2

In mei 2019 moest VLAM, ondanks de campagne, nog lagere cijfers melden: In 2018 kochten slechts 17 Belgische gezinnen op 100 minstens één keer konijnenvlees. Een jaar eerder ging het nog om 19 gezinnen, en sinds 2002 is het aantal kopers van konijnenvlees meer dan gehalveerd. Het aangekochte konijnenvlees voor thuisverbruik daalde in 2018 naar amper 220 gram per capita. Een verouderd imago en de hoge aaibaarheidsfactor van een konijn spelen deze vleessoort parten, volgens VLAM.

Algemeen zitten de vleesaankopen voor thuisverbruik (inclusief gevogelte, konijn en wild) in een dalende lijn, met minder dan 28 kilo per capita per jaar. Dat haalt VLAM onder meer uit het marktonderzoek van GfK Belgium dat in haar opdracht het aankoopgedrag voor thuisverbruik volgt van 5.000 Belgische gezinnen. Van die 28 kilo bestaat dus slechts 220 gram uit konijnenvlees, minder dan 1 procent van het totale vleesvolume. Gemiddeld koopt de Belg nu iets meer dan twee keer per jaar konijnenvlees. Het gaat daarbij bijna uitsluitend om vers vlees (slechts 3% is konijn in diepvries), en versneden vers konijn is het populairst (63%). De gemiddelde prijs van konijnenvlees in de winkel steeg in 2018 met 35 cent tot 9,35 euro per kilo. 3

Ook in Frankrijk loopt de consumptie terug.

Veel Nederlanders en Belgen hebben konijn definitief van het menu geschrapt. Ondanks het gebrek aan maatschappelijk draagvlak worden in Nederland en België nog steeds ‘vleeskonijnen’ gefokt.

Geschiedenis

Mogelijk waren de Feniciërs de eersten die konijnen van het Iberisch schiereiland meenemen en samen met de Romeinen zorgden voor de verspreiding van het konijn in het Middellandse Zeegebied. Gedurende de middeleeuwen zijn het in de eerste plaats monniken die zich bezig houden met het fokken van verschillende rassen konijnen, maar ook voor de gewone man en vrouw was het gebruikelijk om in schuurtjes achter het huis enkele konijnen te houden om het gezin te voorzien van vlees. Een kip die eieren legde, een koe of geit die melk gaf, een schaap dat wol leverde of een paard dat de ploeg kon trekken waren veel te waardevol om te slachten voor vlees dat nog niet zo lang geleden een luxe product was.

In de jaren twintig waren er rondom Fontana in de staat Californië 300 konijnenboeren, die maandelijks 40.000 pond vlees produceerden voor de vleesmarkten van Los Angeles. In 1960 zocht de Stichting Fries- Gronings Pluimveeproefbedrijf in Marum contact met het onderzoeksstation voor konijnenfok in Fontana. De Amerikaanse contacten leverden destijds een stroom van informatie op over het bedrijfsmatig houden van konijnen. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw raakte het ‘industrieel’ houden van konijnen door gespecialiseerde bedrijven hier in zwang, waarmee de bedrijfsmatige konijnenhouderij een relatief jonge sector is in de lage landen en zeker geen traditie.

Konijnenhouderij werd ook in Vlaanderen lange tijd gekenmerkt door koterij in de achtertuin van particulieren. Op bijna alle boerderijen had je wel een konijnenhok, maar ze zaten ook overvloedig bij de werkende bevolking tot zelfs in de steden. Met gras, tuin- en keukenafval kon je een vrouwelijk dier voeden en had je op die manier snel 20 à 25 slachtkonijnen per jaar. In menig groot Vlaams gezin stond konijn wekelijks of tweewekelijks op het menu. De professionele konijnenhouderij is slechts in de jaren 70-80 begonnen.

In de professionele konijnenhouderij zag je het aantal bedrijven vanaf de jaren 1980-1990 toenemen tot minstens een 50-tal. Maar dan sloeg de zogenaamde ‘dikke buikenziekte’ toe in de sector, een darmproblematiek die leidde tot hoge sterfte (10 tot 30%) bij gespeende konijnen. Bepaalde antibiotica konden daar wel aan verhelpen. Alleen, er gold een algemeen verbod voor sommige middelen en een meer specifiek verbod in Europees verband van de antibiotica die tegelijk groeibevorderend werkten (o.a. zinkbacitracine). De ziekte en de grote verliezen deed het aantal bedrijven in ons land sterk teruglopen. Nederland bleef zinkbacitracine inzetten om ‘het welzijn van konijnen te garanderen’. Ook Frankrijk, Italië en Spanje gaven toestemming om het middel te gebruiken als een ‘uitzonderlijke tijdelijke maatregel’. België was, in de nasleep van de dioxinecrisis, zeer streng en gedoogde geen gebruik van zinkbacitracine. 1

In de jaren ‘90 waren in Nederland nog ongeveer 300 bedrijven actief in de konijnenhouderij. Door allerlei ontwikkelingen en wetgeving is het aantal konijnenhouderijbedrijven in Nederland daarna snel afgenomen. In 2000 was dit aantal geslonken tot 201 bedrijven; in 2018 waren het er nog 47 volgens het CBS, maar de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) kreeg voor haar antibioticagebruik onderzoek van slechts 40 bedrijven gegevens aangeleverd over 2018.

In het wild

Het Europese wilde konijn is een van de ongeveer 40 levende soorten van de familie Leporidae, waarin alle konijn- en haasachtigen vertegenwoordigd zijn. In hun natuurlijke omgeving leven konijnen in stabiele groepen die bestaan uit twee tot negen voedsters (moederdieren), één tot drie volwassen rammen (mannetjes), de jongen en enkele mannetjes die tegen volwassenheid aanzitten. De konijnen in een groep leven samen in een holenstelsel dat ze verdedigen tegen buitenstaanders en roofdieren. Een holen- en gangenstelsel vormt een complex labyrint met slaapplaatsen en plekken om de jongen groot te brengen. Konijnen zijn vooral buitenshuis actief rond zonsopgang en zonsondergang.

Binnen een groep konijnen zijn er rangordes binnen de voedsters en de rammen. De leiderdieren, de individuen die bovenaan in de rangorde staan, brengen over het algemeen meer jongen voort dan die lager in rang. Voordat de mannetjes volwassen worden verlaten ze de groep en ook ongeveer de helft van de vrouwtjes verlaat de groep voor volwassenheid. Zij vormen weer nieuwe stabiele groepen. Dit systeem voorkomt inteelt en overbevolking in een bepaald gebied.

Het werpen van de jongen vindt in afzondering in het nest plaats. De voedster voegt zich weer bij de groep, maar keert regelmatig terug naar de jongen om ze te zogen. De voedsters worden vrijwel direct na werpen opnieuw gedekt door de rammen.

Agressie komt het meest voor binnen de seksen over rangorde disputen en wanneer het territorium verdedigd moet worden. Onder natuurlijke condities worden rangordes echter geleidelijk gevormd tijdens het opgroeien van dieren en komt overmatige agressie nauwelijks voor. Onder goede omstandigheden kan een konijn ongeveer 10 jaar oud worden.

Gedomesticeerd

Er zijn geen aanwijzingen dat het sociale gedrag of de sociale behoefte verschilt tussen wilde en gedomesticeerde konijnen. Het hele repertoire van sociale gedragingen dat bij wilde konijnen voorkomt, komt ook voor bij gedomesticeerde konijnen. Wageningen Livestock Research zegt hierover: “Gedomesticeerde konijnen verschillen in hun gedrag niet veel van wilde konijnen. Het zijn prooidieren, die leven in groepen en een gemeenschappelijk holenstelsel delen. Rond werpen graven de voedsters een werpgang aan de rand of net buiten het gemeenschappelijk holenstelsel, waarin ze hun jongen werpen en zogen. Konijnen zijn met name in de schemering actief. Ze eten vooral gras (en onkruiden) en knagen aan wortels en takken.” 1

In kooi-systemen zitten de rammen voor sperma afname en de voedsters voor het produceren van jongen over het algemeen in isolatie alleen in een gazen kooi. De ‘vleeskonijnen’ brengen de tweede helft van hun korte leven op elkaar gepropt, gezamenlijk door in kooien om vetgemest te worden. Nergens komt de groepssamenstelling in de buurt van de natuurlijke verhoudingen. Het is een probleem om voedsters in groepshuisvesting te plaatsen omdat dat in kooien tot agressie leidt.

Aantal konijnenhouders

Volgens de gegevens van het Centraal Buro voor de Statistiek (CBS) van november 2019 waren er in 2018 nog 47 bedrijven in Nederland met in totaal 331.700 konijnen waarvan 291.000 vleeskonijnen, die elke 10-11 weken naar het slachthuis gaan en 40.700 voedsters. Een kleine daling van grofweg 2500 voedsters en 8500 gespeende vleeskonijnen ten opzichte van 2017. Noord Brabant stond daarin bovenaan met 17 konijnenfokkerijen, met in totaal 134.534 konijnen. Overijssel had 10 bedrijven, met in totaal 77.050 konijnen, Gelderland had 13 bedrijven, met in totaal 61.743 konijnen, Zuid-Holland één bedrijf in Leerbroek met 30.800 konijnen (Sinds een fusie van gemeentes tot Vijfheerenlanden ligt Leerbroek per 1 januari 2019 in de provincie Utrecht), Limburg had 2 bedrijven, met in totaal 18.361 konijnen, Groningen had één bedrijf met 3950 konijnen, Friesland ook één bedrijf met 5200 konijnen, Utrecht één met 50 konijnen en Zeeland één met 30 konijnen. Drenthe, Flevoland en Noord-Holland hadden geen konijnenhouderijen. 1

De jaarlijkse ‘productie’ bedraagt ruim 2 miljoen dieren.

Het SDa antibiotica rapport geeft op basis van CBS gegevens het aantal konijnen in Nederland in ‘levend gewicht’. Dit ging in 2014 om 860.000kg, 2015: 1.004.000kg, 2016: 948.000kg, 2017: 901.000kg en 2018 om 866.000kg. Zoals de cijfers uit Utrecht en Zeeland laten zien, zijn er ook enkele kleine bedrijven. We schatten het aantal ‘industriële’ fokkers op rond de 40.

In België werd in een Commissievergadering van de Commissie voor, onder andere, dierenwelzijn van februari 2018, uitleg gegeven over de konijnenhouderij. Minister van dierenwelzijn Ben Weyts merkt op dat hij geen ‘productiegegevens’ heeft. Gwenny De Vroe (Open VLD) zegt ze echter wel te hebben: “Ik had me een beetje verdiept in de materie en had vernomen dat het over ongeveer 700.000 konijnen op jaarbasis zou gaan. Dan heb ik het over België, niet over Vlaanderen. Daarvan zouden er 400.000 in parkkooien leven en 300.000 niet. Het overgrote deel leeft dus wel in parkkooien. Dat zijn de cijfers die ik heb kunnen verkrijgen, omdat het inderdaad wel heel belangrijk is om dat te weten.” Ze merkt ook op “dat we hier in België inderdaad een voortrekkersrol spelen op het vlak van de konijnen in vergelijking met de andere landen in Europa. Dat heeft uiteraard een duidelijke meerkost. In principe moet dat via de handel worden gecompenseerd. In het verleden was dat wel het geval, maar we zien daar een omslag. En daar wringt momenteel het schoentje. De prijzen voor de parkkonijnen dalen, terwijl die voor de klassieke kooikonijnen stijgen. De retailers kiezen bij de aankoop van hun konijnenvlees opnieuw meer en meer voor de kooikonijnen.” 2 3 4 5 6 7

Afname in bedrijven - Intensivering

In het jaar 2000 waren er in Nederland nog 200 bedrijven die bij elkaar 392.200 konijnen hielden waarvan 52.300 voedsters. Vijf jaar later, in 2005, leefden er in Nederland 360.500 konijnen, waarvan 48.000 voedsters op 150 bedrijven. In 2010 waren er 90 overgebleven bedrijven met 298.800 konijnen waarvan 38.500 voedsters. In 2015 leefden op 70 bedrijven 381.100 konijnen, waarvan 48.200 voedsters. In 2016 waren er 60 konijnenhouders en 50 in 2017. 1

Terwijl het aantal bedrijven dus terug loopt in Nederland, blijft het gehouden aantal konijnen relatief stabiel en stijgt dus het gemiddelde aantal konijnen per bedrijf; van 2000 dieren rond de eeuwwisseling naar iets minder dan 6500 in 2016. Zoals overal in de vee-industrie vindt er intensivering en schaalvergroting plaats. Dit leidt over het algemeen tot minder aandacht per dier en meer slachtoffers bij calamiteiten, zoals verwaarlozing, stalbrand, hittegolf, ziekte uitbraak, etc. Een reden voor het teruglopende aantal konijnenhouderijen in Nederland is de vergrijzing onder de konijnenhouders: er is vaak geen opvolging. Met name kleinere bedrijven met gemiddeld oudere ondernemers haken af. Ook bedrijven, waar de konijnenhouderij een neventak is, stootten de konijnenhouderij vaak af. Daarnaast zal de minimale vraag en het slechte imago van de industrie een rol spelen.

Ook in België is het aantal bedrijven klein en zal met de strengere eisen waarschijnlijk verder dalen. In 1990 waren er nog 1.283 bedrijven met 171.145 konijnen. In 1995 waste aantal bedrijven gedaald tot 489, maar met meer konijnen in totaal: 198.959. Die trend zette zich door in 2000 met 369 bedrijven met 245.017 en stabiliseerde in 2005 met 377 bedrijven en 178.394 konijnen. 2 Daarna nam het aantal bedrijven snel af. Minister Ben Weyts in februari 2018: “Momenteel zijn er in Vlaanderen 24 bedrijven. Daarvan hebben er al 17 de omschakeling gemaakt. 17 bedrijven zijn dus al mee. Dan heb je nog 4 bedrijven die werken met klassieke kooien. Dat is dus een aflopend verhaal, gelet op de regelgeving, tot 1 januari 2020. Dan zijn er nog 3 die werken met verrijkte kooien. Dat is een aflopend verhaal, tot maximaal 31 januari 2024. Maar het gros heeft al de volledige omschakeling gedaan. Ik ga er dus ook van uit dat die laatste 7 ofwel snel de omschakeling zullen maken ofwel uit het metier, uit de sector zullen stappen.”

Definities

Met een ‘konijn’ wordt een dier bedoeld van de soort Oryctolagus cuniculus

Een vrouwelijk konijn heet een ‘voedster’ vanaf drie dagen voor het berekende tijdstip van haar eerste worp; Voedsters werpen gemiddeld zo’n 10 à 11 jongen per keer. Ze worden kunstmatig geïnsemineerd en werpen om de 6 weken (42 dagen). Dus ongeveer 8 productierondes per jaar. Tien tot twaalf dagen na de geboorte van de jongen wordt de voedster al opnieuw bevrucht, waardoor de voedsters nauwelijks de tijd krijgen om weer energiereserves op te bouwen tijdens het zogen. De voedster zoogt haar jongen vier tot vijf weken, waarna de jongen worden weggehaald (gespeend). In die tijd groeien ze van 50 gram naar 1000 gram. De voedsters leven vaak maar een jaar op de konijnenhouderij omdat de uitval groot is en omdat ze geleidelijk minder jongen werpen per nest en dus minder 'productief' zijn.

Een ‘fokram' is mannelijk konijn dat ten minste eenmaal gedekt heeft of waarvan ten minste eenmaal sperma is afgenomen. Door toepassing van KI zijn op de bedrijven praktisch geen fokrammen meer aanwezig. Alleen op gespecialiseerde KI-stations worden nog rammen gehouden. Bij het in werking treden van de Welzijnsverordening zijn de minimum eisen aan de huisvesting van fokrammen verruimd. Sinds 2011 zouden alle fokrammen in Nederland in ‘welzijnshokken’ moeten leven.

Het ‘spenen’ is het scheiden van een jong van een voedster (zijn of haar moeder). Een ‘gespeend konijn’ is dus een konijn dat is gescheiden van de voedster en dat wordt gehouden om te worden geslacht - ‘vleeskonijn’ - of is geselecteerd om op te groeien als ‘opfokkonijn,’ toekomstig voedster of fokram. De jonge konijnen worden gespeend na vier tot vijf weken en dan vetgemest. De konijnen zijn slachtrijp op de leeftijd van 10 weken bij een gewicht van 2,5 kilo. ‘Vleeskonijnen’ worden gehuisvest in groepen van 5 tot 35 dieren. Veelal wordt ‘het nestje’, dat wil zeggen de broers en zussen, bij elkaar gehouden.

Een ‘koppel’ is een groep konijnen die in dezelfde kalenderweek is gespeend.

Jonge konijnen worden wel ‘lamprei’ genoemd. 1

KI

In het verleden werden voedsters op natuurlijk wijze gedekt. Een natuurlijke dekking van een grote groep voedsters is praktisch onhaalbaar en daarom zijn inmiddels de meeste bedrijven overgestapt op kunstmatige inseminatie (KI). Inseminatie betekent letterlijk ‘zaad inbrengen’. Bij KI wordt het zaad dus kunstmatig de baarmoeder ingebracht. Dit kan door middel van kunstmatige inseminatie van eigen zaad (KIE) of door kunstmatige inseminatie van donorzaad (KID). Bij de konijnen gaat het over het algemeen om KID. Iedere voedster wordt elke 6 weken geïnsemineerd.

Kunstmatige inseminatie is ook in enkele andere veehouderijsectoren (runderen, varkens, kalkoenen, etc.) de gangbare praktijk met dezelfde ethische bezwaren. Het gedwongen aftappen van sperma bij mannelijke dieren en gedwongen bezwangeren van vrouwelijke dieren met intrinsieke waarde kan gezien worden als seksueel misbruik en geweld.

Een voedster heeft geen bronstcyclus met regelmatige periodes van ‘gewilligheid’, waarbij de ovulatie spontaan plaatsvindt. Het konijn kent een sprongovulatie, wat wil zeggen dat de dekking door een ram leidt tot de opwekking van de eisprong. Bij natuurlijke dekking is de dekdag afhankelijk van het moment waarop de voedster zich bereid toont om gedekt te worden door de ram. Kleur en zwelling van de vulva geven aanwijzingen voor de dekbereidheid.

Bij de toepassing van KI wordt niet meer met de ram gewerkt. De methode die momenteel in de praktijk wordt toegepast om ‘bronstsynchronisatie’ te bewerkstelligen, is het afsluiten van de nestkasten gedurende 24 tot 48 uren. Hierdoor wordt het zogen van de jongen, normaal een keer per 24 uur, uitgesteld waardoor de ‘willigheid’ wordt gestimuleerd. Dit geeft bij jongen en bij de voedsters stress.

Een andere methode is het opwekken van de eisprong door toediening van een eisprong stimulerend middel. Dit middel wordt toegediend door middel van een injectie in de dijbeenspier. Dit zorgt voor pijn, stress en een aantasting van de waardigheid van de voedster.

Het Vlaamse Kongo zegt: “Door te spelen met de lichtintensiteit wordt de bronst gestimuleerd. We insemineren 120 konijnen in een uur.“ https://www.boerenbond.be/kenniscentrum/boer-in-de-kijker/oplossingen-voor-diervriendelijke-huisvesting-van-konijnen

Inseminaties dienen door getraind personen te worden uitgevoerd om inwendige beschadigingen te voorkomen. Voedster worden op hun rug vastgeklemd, bijvoorbeeld in een PVC buis, om een rietje in te brengen. Voor een goed resultaat met insemineren is het belangrijk dat de voedster met een voldoende holle rug en op de juiste diepte geïnsemineerd wordt.

Bij rammen op KI station wordt een maal per week zaad afgetapt, het zogenaamde ‘springen’.

De grootste reden voor de overgang naar KI is de efficiënte werkmethode, een economische afweging dus waaraan de belangen van he dier ondergeschikt worden gemaakt. Doordat men op een vast tijdstip alle voedsters tegelijk insemineert worden alle werkzaamheden gesynchroniseerd waardoor bepaalde werkzaamheden telkens op een vaste dag terugkeren. De jongen worden ongeveer tegelijkertijd geboren en gespeend en zijn dan ook tegelijkertijd op gewicht en leeftijd voor transport naar het slachthuis.

De wens van slachterijen om grote koppels vleeskonijnen van een uniform gewicht te ontvangen, speelt een rol. Verder wordt er door KI een betere benutting van de kooien en stalruimte bereikt: Door toepassing van kunstmatige inseminatie zijn op de bedrijven praktisch geen fokrammen meer aanwezig en kunnen meer voedsters worden gehouden zonder extra te investeren, zo’n 10% tot 20% meer voedsters in dezelfde stalruimte.

Een natuurlijke dekking duurt gemiddeld 4 à 5 minuten per keer of 40 à 50 minuten per voedster per jaar. Met gebruiksklaar sperma duurt een inseminatie 1 minuut ofwel omgerekend 10 minuten per voedster per jaar. Bij KI waarbij Receptal (een (injectie)vloeistof voor de behandeling van follikelcysten, ovulatie-inductie en verbetering van de conceptie bij rund, paard en konijn) wordt gebruikt, wordt de arbeidsproductiviteit met ongeveer 50% verhoogd.

In Nederland zijn er twee konijnen KI stations: Bert Poliste in Holten en Rutjens in Someren. Er is ook een Duits KI station: Kaninchen KB station Terhürne in Ahaus-Ottenstein 1

Opbrengst

De uiteindelijke opbrengst voor de konijnen is wisselvallig gedurende het jaar. Konijnenvleesconsumptie is seizoensgebonden en de prijs van het vlees fluctueert. Er is geen grote winstmarge dus aarzelen houders om te investeren, wat zich vaak uit in bouwvallige huisvesting in een vervuilde stal.

In de zomer geproduceerde konijnen worden veelal ingevroren, wat zeker bij de duurdere parkkonijnen zorgt voor een concurrentienadeel. Sommige konijnenhouders lassen een zomerstop in. 1

De bedrijven die uitbreiden, breiden dermate fors uit dat zij vaak verdubbelen in de aantallen voedsters. Het feit dat de marges klein zijn moedigt aan tot massaproductie, intensivering dus.

Konijnenhouders verdienen tussen de €4,50 en €7,- per konijn. Opbrengstprijzen worden per kilogram opgegeven en per slachtlocatie, bijvoorbeeld Deinze of Frankrijk. De Franse notering is de zogenaamde ‘hoge Fenalap’ (levering van 2500 konijnen). Voor de ‘lage Fenalap’ wordt de prijs gecorrigeerd met € 0,046. Voor 2018 lag de Deinze prijs op € 2,40 in week 1, zakte op week 16 beneden de € 2, tot € 1,35 in week 33 en krabbelde daarna weer op. De hoge Fenelap begon in week 1 op € 1,70, zakte tot € 1,34 in week 24 en bleef dat.

Subsidie

Sinds 2016 tot en met 2019 loopt de PPS (publiek-private samenwerking) ‘Gezondheid en welzijn van parkgehuisveste konijnen’ in het kader van Topsector AF. Voor de hele duur van deze PPS gaat het om een financiering van € 240.000,- vanuit de begroting van LNV. De konijnenhouderij investeert hetzelfde bedrag in de PPS. De sector werkt samen met WUR aan de verduurzaming van de konijnenhouderij via onder meer een verlaging van het antibioticagebruik en een blijvende verbetering van het niveau van dierenwelzijn, boven de huidige wettelijke eisen. Er wordt geïntegreerd gewerkt aan deze doelen via optimalisatie van de huisvesting en het management (zoals diergezondheid) om de ambities in markt en maatschappij waar te maken. 1

In België bedraagt de kostprijs van de huisvesting in parken al vlug zo’n 125 euro per voedster. Wanneer men een nieuwbouw overweegt dan komt het globale plaatje snel in de buurt van 600 euro (voedster) voor een gesloten bedrijf. Er kan beroep gedaan worden op verhoogde steun van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds. Voor wie aan de voorwaarden voldoet, kan de bouw en/of investering in parkhuisvesting tot 30 procent gesubsidieerd worden. 2

Het systeem

De konijnenbedrijven zijn, vanwege de hoge ziektegevoeligheid, veelal gesloten bedrijven, dat wil zeggen dat het fokken en ‘afmesten’ van de vleeskonijnen op hetzelfde bedrijf geschied. De konijnen verblijven dus de 10 weken van geboorte tot slachtrijpe leeftijd op hetzelfde bedrijf.

Op de meeste bedrijven wordt gewerkt met productiegroepen. Het ‘Band-Unique’ systeem houdt in dat alle dieren in één groep worden gehouden, dus alle voedsters worden tegelijk geïnsemineerd, krijgen tegelijk jongen, die tegelijk worden gespeend en allemaal tegelijk worden afgevoerd naar het slachthuis. Dit systeem is alleen mogelijk met KI en wordt ook aangeduid met de term ‘all in - all out’. 1

Het voordeel is minder versleep van ziektes tussen verschillende leeftijdsgroepen omdat er nog maar 2 groepen op een bedrijf zijn: een groep voedsters met jongen en een groep vleeskonijnen. Daarnaast kunnen er grotere groepen vleeskonijnen van dezelfde leeftijd worden afgeleverd.

Yves De Bie uit het Vlaamse Minderhouten legt uit: "Eén week voor het werpen worden de voedsters van hun jongen weggenomen en verhuizen ze naar een nieuwe, propere afdeling. Tien dagen na het werpen worden ze opnieuw kunstmatig geïnsemineerd. Walter: “Door te spelen met de lichtintensiteit wordt de bronst gestimuleerd. We insemineren 120 konijnen in een uur. De gemiddelde worpgrootte is 10 jongen. De dag van het werpen tellen we de jongen en leggen we de nesten gelijk naar 10 of 11. Dode jongen worden weggenomen. Twee dagen nadien controleren we de moeder en de jongen opnieuw en tellen de jongen nog eens. Een week later doen we dit nog eens over. Dat minutieus tellen is nodig omdat het anders kan gebeuren dat dode jongen verscholen blijven in het nestmateriaal en dat willen we zeker vermijden.” 2

Bij voorkeur heeft een konijnenhouder twee stallen of één stal in twee grote gescheiden afdelingen waar in de ene stal de voedsters zitten en in de andere de vleeskonijnen. Sommige houders verplaatsen na iedere ronde van 10 tot 11 weken de voedsters van stal of afdeling en spuiten beide gedeeltes schoon, anderen ontsmetten en reinigen na de verkoop van de slachtkonijnen alleen de vrijgekomen stal voor nieuwe vleeskonijnen en ontruimen de voedster stal twee keer per jaar.

Als de stal schoon is  staat de afdeling theoretisch minimaal 2 dagen leeg als een soort van quarantaine. De stal zou vervolgens helemaal droog en op temperatuur moeten zijn voordat de jonge speenkonijnen er in komen.

In een ‘familie stal’ systeem blijven de geboren jongen in hun eigen ‘welzijnshok’ totdat ze slachtrijp zijn. Het zogenaamde familie concept houdt in dat de jonge vleeskonijntjes uit de zelfde familie zoals ze geboren worden tot aan het afleveren in het zelfde welzijnshok blijven. De voedster wordt dan iedere 5-6 weken verplaatst naar een andere afdeling om nieuwe jongen te werpen. 3

Op een konijnenbedrijf valt ongeveer 10% van de voedsters in de zogenoemde categorie ‘wachtkonijnen.’ Dit zijn volwassen voedsters die minimaal één keer een nestje jongen gehad hebben en die een korte periode niet drachtig zijn, of geen nestje zogen. De wachtvoedsters worden soms voor die periode individueel gehuisvest in kleinere hokken dan de zogende voedsters.

Huisvesting

Jorine Rommers, Wageningen Livestock Research (WLR): “Op basis van het gedrag van konijnen kunnen hun behoeften worden geformuleerd. Het feit dat ze prooidieren zijn betekent bijvoorbeeld dat ze behoefte hebben aan veiligheid. Ze hebben behoefte aan soortgenoten, maar moeten zich ook aan sociaal contact kunnen onttrekken. Voedsters hebben bijvoorbeeld de behoefte aan nestbouwgedrag rond werpen, maar willen ook afstand kunnen nemen van het nest. Voedsters zogen de jongen immers slechts circa eenmaal per 24 uur. Ze rusten vrij veel wat betekent dat ze de behoefte hebben om gezamenlijk, ongestoord, comfortabel en veilig te kunnen liggen. Uit de behoeften van konijnen vloeien eisen aan de huisvesting van konijnen voort…” 1

Jelle Engelbosch (N-VA), februari 2018: “Ik was niet van plan om het woord te voeren, maar ik kan het niet laten. Ik heb een probleem met de term parkkonijnen. Dat is zo’n misleidende term dat de consument denkt dat die diertjes gezellig in een park, in de vrije natuur rondlopen. Terwijl, laat ons eerlijk zijn, een parkkonijn ook gewoon een konijn is dat in een kot zit. Dat kot is 800 vierkante centimeter in plaats van 630 vierkante centimeter. We moeten daarover eerlijk durven communiceren. Ik huiver van de term parkkonijn. Ik vind dat enorm misleidend. Ik kon het niet laten om dat even te zeggen.” 2

Dit zegt de Nederlandse Wet dieren over de huisvesting van konijnen in Artikel 2.76o Huisvesting en afleidingsmateriaal:

  1. Een voedster beschikt over een kooi met ten minste:
    a. een vloeroppervlakte van 4.500 cm2 per voedster, waaronder:
    1°. een van nestmateriaal voorziene nestruimte van ten minste 700 cm2 die verbonden is met de kooi, en
    2°. een horizontaal plateau met een oppervlakte van ten minste 900 cm2 en een breedte van ten minste 20 cm;
    b. een vrije hoogte van 60 cm boven een vloeroppervlakte van 950 cm2;
    c. een doorgang van de bodem naar het plateau met een breedte van 25 cm.

  2. Een konijn dat wordt opgefokt tot voedster of fokram beschikt over een kooi met ten minste:
    a. een vloeroppervlakte van 2.000 cm2 per dier;
    b. een hoogte van 40 cm boven 80% van de vloeroppervlakte.

  3. Een fokram beschikt over een kooi met ten minste:
    a. een vloeroppervlakte van 4.000 cm2 per dier;
    b. een hoogte van 60 cm.

  4. Een gespeend konijn wordt gehouden in een groep die bestaat uit ten minste twee konijnen en beschikt over een kooi met ten minste:
    a. een vloeroppervlakte, waarbij de oppervlakte van een in de kooi aangebracht plateau van ten minste 10 cm breed kan worden meegerekend, van:
    1°. 700 cm2 per dier, indien de groep bestaat uit minder dan vijf dieren;
    2°. 600 cm2 per dier, indien de groep bestaat uit vijf of meer dieren;
    b. een hoogte van 40 cm boven 80% van de vloeroppervlakte indien in de kooi geen plateau is aangebracht, of een vrije hoogte van 40 cm boven 20% van de vloeroppervlakte indien in de kooi een plateau is aangebracht.

  5. Indien in een kooi een plateau is aangebracht, bedraagt de afstand tussen de vloeroppervlakte en het plateau en tussen het plateau en de bovenkant van de kooi ten minste 25 cm.

  6. Indien de vloeroppervlakte uit gaas bestaat:
    a. heeft de bovenliggende draad een diameter van ten minste 2,4 mm;
    b. bedraagt de afstand tussen het middelpunt van de bovenliggende draden ten minste 10 mm en ten hoogste 16 mm;
    c. plaatst de houder in een kooi als bedoeld in het eerste en derde lid een mat van ten minste 900 cm2 van plastic of van materiaal met vergelijkbare eigenschappen als plastic.

  7. Konijnen beschikken permanent over ruwvoer of knaagmateriaal dat voorziet in hun knaagbehoefte. 3

In het ‘Factsheet konijnen’ vat de Dierenbescherming deze wettelijk minimum eisen van de ‘welzijnskooi’ samen als: 4500 cm2 per voedster, 700 cm2 bij <5 en 600 cm2 bij > 5 dieren voor de vleeskonijnen, geen groepshuisvesting voor voedsters, geen schuilmogelijkheden of plateaus voor de vleeskonijnen, geen daglicht, ruwvoer of knaagmateriaal en maximaal 24 uur transport naar het slachthuis. 4

De Vlaamse verrijkte kooi is vergelijkbaar met de Nederlandse welzijnskooi. Bart Caron (Groen): “Het woord verrijkte kooi gaat inderdaad over 175 vierkante centimeter meer: van 625 naar 800 centimeter voor een kooi. Het is een stapje vooruit. Bovendien is er een mattensysteem, waardoor die dieren niet op roosters lopen, maar toch min of meer het gevoel hebben een bodem te hebben. Het zijn stapjes vooruit. Het is verre van ideaal, daarover moeten we eerlijk zijn.” 5

Konijnen moeten kunnen rennen en springen, twee dingen die in de kooien niet mogelijk zijn. In de kooien van voedsters, en soms bij vleeskonijnen, wordt wel gebruik gemaakt van plateaus om de dieren meer te stimuleren om te springen en om het bruikbaar oppervlak te vergroten. De ruimte blijft echter alsnog sterk beperkt.

In het ‘parksysteem’ leven vleeskonijnen in groepen van minstens 20 dieren met 800 cm2 per dier (12,5 dieren/m2). Een ‘park’ moet één zijde hebben van minstens 1 meter 80 lang. Bij deze lengte kan een konijn meerdere opeenvolgende sprongen doen. Een ‘park’ zou geen volledige gaasdraadbodem meer mogen hebben maar voor 80% uit comfortabeler materiaal zoals kunststof matten moeten bestaan. Door een open dak en plateaus is er wat ruimte om te huppelen en springen. Daarnaast krijgen de dieren ruwvoer én knaaghout en zijn er PVC-buizen die als tunnel dienen. Er is echter geen groepshuisvesting voor voedsters. Voor hen geldt dezelfde 4500 cm2 per voedster als in het welzijnssysteem. Er is geen daglicht voor de dieren, laat staan dat ze naar buiten mogen. Er geldt het zelfde maximum van 24 uur transport naar het slachthuis.

ILVO-onderzoeker Luc Maertens bedacht vier individuele voedsterkooien waarbij de middenschotten konden worden verwijderd, zodat de voedsters voor het spenen konden worden overgeplaatst naar een schone afdeling in schone hokken, terwijl de vleeskonijnen in groepjes worden afgemest in een parksysteem. Vergelijkbaar is het duopark, een kooi die na het spenen omgebouwd kan worden tot een kooi voor het vetmesten. Ook hier wordt de moeder verplaatst. Dit heeft als voordeel dat het spenen voor de jonge konijnen minder stressvol is.

Doordat alles kunststof is in parkkooien is alles veel vuiler en dit geeft extra werk in schoonmaken.

Het ‘Factsheet konijnen’ van de Dierenbescherming beweert: “In Nederland wordt zo’n 45% van de vleeskonijnen volgens de wettelijke minimum eisen gehouden. Ongeveer 55% van de vleeskonijnen wordt in zogenaamde parkhuisvesting gehouden. Parkhuisvesting is geen wettelijk gereguleerd systeem en niet in een keurmerk opgenomen en gecontroleerd” Volgens LNV in 2018 verblijven de voedsters met jongen voor 98% in de welzijnskooien en voor 2% in het parksysteem. De vleeskonijnen verblijven voor 40% in de welzijnskooien en voor 60% in het parksysteem.

Tegen 2021 moet er in België een nieuwe normering worden afgesproken voor de alternatieve huisvesting van het moederdier, de voedster. Ook in Nederland wordt hier onderzoek naar gedaan. Op dit moment zitten bijna overal in de Lage Landen voedsters alleen in hun hok met hun jongen.

Rond de tijd van werpen kunnen voedsters agressief worden en na het werpen graven ze soms in elkaars nest. Om schade door vechten te voorkomen houden konijnenhouders de voedsters daarom bij voorbaat apart. Konijnen zijn echter heel sociale dieren. Het continu alleen opsluiten van de dieren is slecht voor hun welzijn.

Een ‘groepshuisvestingssysteem’ schept meer ruimte voor het sociale gedrag van konijnen. Daarnaast geeft het systeem de dieren meer bewegingsruimte waardoor ze iets van hun natuurlijke huppelgedrag kunnen uitvoeren en zich kunnen oprichten. Er zijn echter nadelen voor de houders: Het speengewicht van de jongen ligt lager in dit systeem en er komt schijndracht voor waardoor de drachtigheidsresultaten verminderen en dus de productiviteit van dit foksysteem lager is. Daarnaast treedt agressie op tussen voedsters onderling wat resulteert in huidbeschadigingen en verwondingen.

Bij ‘semigroepshuisvesting’ wordt de voedster in het begin van de zoogperiode individueel gehouden en daarna in de groep gehuisvest. Het knelpunt blijft agressie tussen voedsters en in grotere groepen gaan dierziektes sneller rond.

Voorbeelden geven aan dat de tijd die een voedster in een groep doorbrengt altijd minimaal zal zijn: “De ene konijnenhoudster verplaatst op 36 dagen na werpen moeder en jongen naar een groepshok (park) en na circa drie dagen worden de (drachtige) voedsters terug geplaatst in een schone welzijnskooi. Het andere bedrijf onderzoekt samen met WLR de mogelijkheden van parttime groepshuisvesting van voedsters vanaf circa 21-23 dagen na werpen.” 6 7

Wageningen Livestock Research zegt hierover: “Sinds 1999 wordt bij WLR onderzoek verricht naar groepshuisvesting. Tot 2005 was dit onderzoek gericht op volledige groepshuisvesting in grondhokken. Vanaf 2006 is het spoor opgepakt om voedsters gedurende de eerste weken van de zoogperiode afzonderlijk te huisvesten met hun jongen en pas nadat de voedsters zijn geïnsemineerd de voedsters met jongen in de groep te plaatsen, de zogenaamde “parttime” groepshuisvesting. Onderzoek heeft inmiddels uitgewezen, dat met dit systeem een gelijkwaardige productie t.o.v. klassieke kooihuisvesting kan worden behaald. Het grootste knelpunt is de onderlinge agressie die optreedt tussen voedsters wanneer onbekende dieren bij elkaar in een groep worden gezet.” 8

Voor het één ster beter leven keurmerk in Nederland moet ook de voedster voor een korte periode (vanaf 23 dagen na de worp (de periode dat voedsters agressiever zijn en elkaars nest verstoren) tot maximaal 6 dagen voor de volgende worp) in groepshuisvesting met 4500 cm2 per dier (2,2 dieren/ m2). Dit wordt bij nieuw- en verbouw van de stal maar uiterlijk vanaf 2027 vergroot naar 6000 cm2. En 6500 cm2 per dier (1,5 dier/m2). Vleeskonijnen krijgen 900 cm2 per dier (11,1 dieren/m2). Op termijn zouden ze daglicht moeten krijgen (Momenteel wordt onderzocht hoeveel en hoe lang konijnen daglicht nodig hebben). Transport naar het slachthuis is maximaal 6 uur.

Wat uit bovenstaande duidelijk wordt is dat permanente groepshuisvesting voor voedsters eenvoudigweg niet werkt. De paar dagen die ze als compromis gegund wordt om een ster op het leven van hun nakomelingen te kunnen plakken is misselijkmakend bedrog.

Voorlopig zitten de voedsters en fokrammen in België en in Nederland nog bijna overal hun hele korte leven alleen.

EU Regelgeving

De Raad van Europa houdt zich al meer dan 10 jaar bezig met het opstellen van het document ‘Draft recommendation concerning Domestic Rabbits’. Op 14 maart 2017 stemde het Europees Parlement voor de invoer van wettelijke welzijnsregels voor konijnen in de vee-industrie en voor het afschaffen van de kleine kooien. 1 Er is nog steeds geen wetsvoorstel. Er zijn nu nog geen Europese regels voor het welzijn van konijnen. 99% van de meer dan 320 miljoen konijnen in de Europese vee-industrie wordt nu nog in krappe, zeer dieronvriendelijke 'batterijkooien’ met een gazen bodem gehouden.

In 2018 werd in het kader van de ‘Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2019’ de vraag gesteld (392): “Wat is er terechtgekomen van de ambitie zoals geformuleerd in de Nota dierenwelzijn uit 2007 waarin staat dat de overheid zich op EU-niveau inzet voor Europese welzijnsregeling voor (opfok) vleeskuiken-ouderdieren, kalkoenen, nertsen en konijnen, welke inzet heeft de overheid sindsdien gepleegd en wat is de stand van zaken (Kamerstuk 28 286, nr. 76)?”


Het antwoord was: “In de afgelopen jaren hebben voorgaande bewindslieden voor Landbouw bij de EC en de EU-lidstaten gepleit voor specifieke EU-regelgeving voor vleeskuikenouderdieren, kalkoenen, konijnen en nertsen. Dit is onder meer schriftelijk gebeurd via een brief, gevoegd bij brief van 3 oktober 2011 aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 526). Ook in de gemeenschappelijke Verklaring van Vught (december 2014) heeft Nederland, samen met Duitsland en Denemarken, aangegeven dat het nodig is om specifieke EU-dierenwelzijnsregelgeving te overwegen, voor kalkoenen, konijnen, vleeskuikenouderdieren en opfokleghennen. De EC heeft, ook in reactie op uit de Verklaring van Vught voortvloeiende position papers, aangegeven te focussen op betere uitvoering van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving - inclusief de algemene dierenwelzijns-richtlijn 98/58/EG i voor landbouwhuisdieren - en afronding van de actiepunten uit het EU-strategiedocument dierenwelzijn 2012-2015, voordat zij eventuele wijzigingen qua regelgeving overweegt. De Commissie heeft afgelopen jaar een inventarisatie-onderzoek gedaan naar productie en welzijn van konijnen in de Europese commerciële konijnen-houderij. Zij ziet op basis van dit onderzoek echter geen aanleiding om specifieke EU-welzijnsregelgeving voor de commerciële konijnenhouderij voor te bereiden.”

Op 24 januari 2019 diende Christen Unie lid Dik-Faber een motie in met het verzoek aan de Nederlandse regering om, zich in EU-verband te blijven inzetten voor een Europese norm voor de konijnenhouderij. Het is vrij voorspelbaar dat ook dit nergens toe zal leiden.

Nederlandse regels

Tot 2006 was er geen regelgeving op het gebied van dierenwelzijn in de konijnenhouderij. In oktober 2002 heeft de staatssecretaris van LNV aan het Productschap Vee en Vlees (PVV) gevraagd om regelgeving op te stellen op het gebied van huisvesting en verzorging van konijnen. In april 2006 is de ‘Verordening Welzijnsnormen Konijnen’ van kracht geworden. Deze Welzijnsverordening heeft betrekking op konijnen die gehouden worden voor de vleesproductie, en op konijnen die gehouden worden voor de productie van vleeskonijnen, niet op gezelschapsdieren of de productie van gezelschapsdieren.

Hiermee zei de Nederlandse konijnenhouderij in Europa voorop te lopen, wat niet zo moeilijk is als je nagaat dat er geen EU regels bestaan. De Welzijnsverordening onderscheidt de volgende categorieën konijnen: zeer binnenkort werpende en zogende voedsters, voedsters die drachtig of dekrijp zijn (zogenaamde wachtkonijnen), opfokkonijnen, fokrammen en vleeskonijnen. Per categorie werden minimumeisen aan de huisvesting gesteld en vastgelegd. Voor wachtkonijnen en opfokkonijnen gelden dezelfde eisen. Vleeskonijnen worden altijd in groepen gehuisvest. In de Welzijnsverordening was een tijdspad opgenomen, waarbij konijnenbedrijven binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de verordening, in 2011 dus, aan tenminste 50 van de in totaal 100 punten moesten hebben voldaan. Dit puntenstelsel was opgebouwd uit punten voor aanpassingen bij voedsters, opfokvoedsters, rammen en vleeskonijnen. In april 2016 moesten zij het gehele bedrijf voorzien hebben van verrijkte hokken (welzijnshokken) en voldoen aan de 100 punten.

De belangrijkste criteria in de Welzijnsverordening:

Huisvesting voedsters:
De hokhoogte ging omhoog van 30 naar 60 cm, waardoor voedsters zich volledig kunnen oprichten;
De hokoppervlakte werd minimaal 4.500 cm2 (inclusief nestkast). Hierdoor kunnen voedsters gestrekt liggen;
Een verhoogd plateau in het hok geeft de voedster de mogelijkheid om zich aan haar jongen te onttrekken en biedt schuilgelegenheid.

Huisvesting rammen:
De oppervlakte van het hok is vergroot naar 4.000 cm2.

Huisvesting vleeskonijnen:
Vleeskonijnen worden in groepen gehouden. Daarbij geldt een minimum vloeroppervlak per dier, afhankelijk van de groepsgrootte;
De minimale hokhoogte werd op 40 cm. Daardoor kunnen de konijnen zich voldoende oprichten;
Een plateau aanbrengen is niet verplicht, wordt wel aanbevolen.

Huisvesting wachtvoedsters:
Het vloeroppervlak werd tenminste 2.000 cm2;
De minimale hoogte van de hokken 40 cm.

Verrijking leefomgeving:
Konijnen kregen dagelijks de beschikking over voldoende speelmateriaal of ruwvoer;
Het materiaal is niet schadelijk voor de gezondheid van de konijnen.

Deze extra ruimte geeft de dieren nog steeds nauwelijks de mogelijkheid om te huppelen en rennen.

Konijnenhouders met een stal en inrichting die al voor 2006 in gebruik was en nadien niet gewijzigd, konden na 2011 op basis van een schriftelijk verzoek voor maximaal nog eens vijf jaar ontheffing krijgen op onderdelen van de verordening, met name kooiconstructie en oppervlak per dier. Tien jaar na de ingangsdatum van de verordening, in 2016, diende aan alle eisen voldaan te zijn.

In het Plan van Aanpak 2010 - 2016 staan een aantal actiepunten, die versneld opgenomen zullen worden in de Welzijnsverordening.

De Wet Dieren van 19 mei 2011, verordende een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen. 1
Op 1 juli 2014 zijn de laatste onderdelen van deze wet in werking getreden, waaronder het Besluit houders van dieren. Het Besluit houders van dieren stelt onder andere voorwaarden voor de afmetingen van de hokken, uren en intensiteit van licht, ruwvoer en knaagmateriaal van bedrijfsmatig gehouden konijnen.

Een bedrijfsmatige houder van konijnen moet zichzelf en zijn bedrijf volgens dit Besluit met naam en adres registreren bij de Minister om naleving van de regels t.a.v dierenwelzijn te kunnen controleren (Artikel 2.76l). Hij moet ook zijn konijnen maandelijks tellen/registreren (het aantal levend geboren konijnen; het aantal konijnen dat gespeend is; de aantallen gespeende konijnen, voedsters, fokrammen en opfokkonijnen die op het bedrijf zijn aangevoerd; de aantallen gespeende konijnen, voedsters, fokrammen en opfokkonijnen die levend worden afgevoerd; de uitvalpercentages). Hij moet deze gegevens 3 jaar bewaren.

Regelgeving België

In februari 2018 antwoordde Minister van dierenwelzijn Ben Weyts op vragen van Bart Caron (Groen): “U weet dat de regelgeving voor de huisvesting van konijnen een heel concrete tijdlijn heeft volgens dewelke men moet omschakelen naar parkhuisvesting. De basisregel was dat bedrijven anderhalf jaar de tijd kregen, tot 1 januari 2016, om over te schakelen naar parkhuisvesting. De enige uitzondering waren bedrijven die hun activiteiten zullen stopzetten voor 1 januari 2020. Die mogen tot die datum klassieke kooien blijven gebruiken. Bedrijven die voordien al verrijkte kooien hadden geïnstalleerd, mogen die nog gebruiken tot 31 januari 2024. Dat is de regelgeving. Met die regelgeving zijn we koploper binnen Europa.” Hij vervolgde even later: “Volgens mijn gegevens zijn er in Vlaanderen op dit moment nog vier bedrijven die nog werken met klassieke kooien en drie bedrijven die verrijkte kooien gebruiken. Productiecijfers heb ik niet.” 1 2

De belangrijkste retailers verbonden zich via een engagementsverklaring om alleen maar vlees van ‘parkkonijnen’ in te kopen. 3

Met deze nieuwe wetgeving nam België volgens de Belgische boerenbond de koploperspositie van Nederland over waar de veel kleinere ‘welzijnskooien’ nog de minimale standaard zijn.

Op 4 juli 2018 is het koninklijk besluit (KB) verschenen dat de wetgeving over identificatie- en registratie (I&R) voor pluimvee en konijnen vastlegt en de wetgeving rond identificatie- en registratie van pluimvee en konijnen verandert. Konijnenhouderijen van zodra ze één dier in de voedselketen brengt, dienen zich te laten registreren in Sanitel. Het nieuwe KB brengt ook verplichtingen met zich mee op vlak van het vervoer van pluimvee (uitgezonderd hobbypluimvee) en konijnen. Bij alle verplaatsingen tussen bedrijven dient een verplaatsingsdocument opgemaakt te zijn op het moment van het transport.

Op 25 januari 2021 kondigt minister Weyts aan dat vanaf 2025 in Vlaanderen ook alle kweekkonijnen in verrijkte parksystemen zullen worden gehouden. Dat is nu nog niet het geval: de kweekdieren worden gedeeltelijk of geheel apart gehuisvest. Terwijl de vleeskonijnen worden in groep in verrijkte kooien of parken gehuisvest worden. 4

Beter Leven Keurmerk

In 2016 bleek dat een ster zelfs geen garantie biedt dat aan de minimale eisen van het BLK wordt voldaan. De eerste en enige konijnenfokker in Nederland, Frans Köhlen uit het Limburgse Kelpen-Oler, die sinds 2011 konijnenvlees met het BLK leverde, werd die 'ster' door de Dierenbescherming ontnomen wegens sjoemelen. Tijdens de jaarlijkse controle, die door de Dierenbescherming wordt uitbesteed aan een ander bedrijf, bleek Köhlen de Beter Leven-criteria op veertien punten te overtreden. Zo zouden zijn konijnen niet de hele dag door bij de worteltjes kunnen en zouden er geen likstenen met mineralen in de hokken hangen. Ook zou hij de moederkonijnen na de bevalling enkele dagen langer dan nodig buiten de groepen houden. Bovendien zou hij hebben gefraudeerd door konijnen zonder keurmerk als (duurdere) 'Keurmerk-konijnen' te verkopen. Köhlen houdt op zijn bedrijf namelijk ook konijnen op de 'gewone' manier, naast zo'n honderd Beter Leven-voedsters heeft hij driehonderd gangbare moederkonijnen. Volgens de Dierenbescherming plaatste hij jongen van gewone konijnen na hun geboorte bij de Beter Leven-groepen, om zo de aantallen 'bij te plussen'; vlees van Beter Leven-konijnen levert drie keer zoveel op.

December 2017 werd een nieuwe onderzoekspilot om de mogelijkheden van invoering van het Beter Leven Keurmerk (BLK) voor konijnenvlees te verkennen afgesloten. De pilot werd gefinancierd door de overheid en de sector en uitgevoerd door Wageningen University & Research (WUR), de sector en de Dierenbescherming, op één bedrijf waar regelmatig onderzoeken worden gedaan. Albert Heijn startte eind 2017 als eerste supermarktketen met de verkoop van konijnenvlees met één Beter Leven ster, maar voor de feestdagen is er nog niet voldoende konijnenvlees met één ster beschikbaar. Een niche in een niche markt.

Dat er een ster geplakt wordt op het leven van konijnen in deze industrie toont aan dat het BLK niet gaat om dierenwelzijn, maar marketing. De consument kan zich beter voelen, retail en fokkers poetsen hun image op, en een volstrekt immoreel systeem wordt in stand te houden. 1 2 3 4

Konijnenleed

In een 2009 rapport van de Universiteit Wageningen worden de miserabele levensomstandigheden van konijnen in de vleesindustrie opgesomd: “Bij konijnen komen hoge scores voor ongerief voor. Deze worden vooral veroorzaakt door houderijcondities…” De bevindingen van de Universiteit Wageningen komen overeen met de resultaten uit Europees onderzoek in het EFSA-rapport, waarin eveneens wordt gewezen op de hoge uitvalcijfers in de konijnenhouderij. 1 2

Naast de standaard welzijnsproblemen kampt de sector met uitbraken van besmettelijke ziekten, waardoor het sterftecijfer in de konijnenstallen tot piekhoogten kan oplopen. 3

Konijnenhouders zitten niet te wachten op meer dierenwelzijn, maar ‘doen er aan mee’ vanwege de wettelijke en maatschappelijke eisen en de meerprijs die het oplevert. Arno van Vilsteren uit Macharen: “Dierenwelzijn is heel belangrijk, maar er zitten ook nadelen aan. Zo ziet men graag grote groepen dieren. Het gevolg is dat de dieren gaan vechten om de rangorde te bepalen. Ook worden kunststofroosters als diervriendelijk beschouwd. Het nadeel van kunststof is dat de dieren het aanvreten en het rooster daardoor moeilijk schoon te houden is. Hiernaast valt de mest moeilijker door deze roosters, waardoor de infectiedruk in de stal fors omhoog gaat.” 4

Bert Poliste uit Markelo: “Om op deze manier vleeskonijnen te houden moet het parkhok perfect zijn, er zijn immers grotere risico’s voor de dieren. Er wordt gemengd met jonge speenkonijnen dit geeft meer stress bij de dieren. Ook geeft een kunststof bodem meer vocht en vuil wat na iedere ronde zeer goed gereinigd moet worden. Zelf hebben we van drie fabrikanten parkhuisvesting staan in onze stallen. Helaas is het tot nu toe nog nooit gelukt om tot het allerbeste systeem te komen. De ene fabrikant gebruikt de verkeerde kunststof roosters, de andere fabrikant heeft een slecht kantelbaar rooster en de derde gebruikt te veel aluminium, dit materiaal word te veel aangetast door de urine van de konijnen. Ook springen er met regelmaat konijnen uit de hokken als de vleeskonijnen groter worden kunnen ze goed klimmen en springen.” 

In België is er in een stappenplan de ambitie uitgesproken om de voedsters in groepen te houden vanaf 2021. ILVO test eerst en voorafgaand aan een bredere implementatie of dergelijke groepshuisvesting het welzijn wel degelijk verhoogt en of er geen nadelige gevolgen optreden voor de gezondheid of de productie: “Want hoewel groepssystemen meer ruimte en mogelijkheid tot sociaal contact geven en er daarom een positief effect op welzijn verwacht zou worden, kunnen er ook nadelige gevolgen zijn. Voedsters kunnen onderling namelijk behoorlijk agressief zijn.” Het ILVO onderzoekt onder meer de mate van agressie en of deze verminderd kan worden door andere opfokstrategieën en management. 5

De sector en de wetenschap geven dus zelf al aan dat aan de gestelde dierenwelzijnseisen zoveel nadelen zitten dat het twijfelachtig is of het een verbetering oplevert voor de dieren.

NVWA

December 2018 berichtte EenVandaag dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de afgelopen 3 jaar bij alle konijnenfokkers onderzoek deed. Een derde van de konijnenfokkers kwam niet door de keuring. "Een veel voorkomende overtreding was dat de dieren niet beschikten over het juiste knaagmateriaal. Andere overtredingen waren bijvoorbeeld uitstekende scherpe delen, te lage lichtintensiteit en ontbrekende plateaus", vertelde Tjitte Mastenbroek van de NVWA. 1

Vreemd genoeg meldt de NVWA in haar jaarplan voor 2018: “Financiële krimp dwingt tot een aantal keuzes, de volgende taken worden in 2018 niet meer opgepakt: nalevingsmeting en gericht inspecteren melkvee, nertsen, opfok leghennen, vleeskuikenouderdieren, paarden, konijnen en kleine grazers. Op meldingen voor deze doelgroepen zal nog wel geacteerd worden.” (p.43) 2 De konijnenhouderij wordt dus niet of nauwelijks geïnspecteerd door de NVWA ondanks dat in voorgaande jaren er veel mis bleek te zijn.

RHD2

In 2010 is de nieuwe virusvariant RHD2 voor het eerst vastgesteld in Frankrijk. Daarna heeft het zich langzaam over Europa verspreid. Behalve in Frankrijk komt RHD2 in elk geval ook voor in België, Duitsland, Italië, Spanje, Portugal, Malta, Noorwegen, Zweden, Tunesië en het Verenigd Koninkrijk. Aan dat rijtje moest Nederland in 2016 toegevoegd worden.

Begin december 2015 zijn vanuit diverse delen van het land meldingen binnengekomen over acute sterfte onder konijnen. Op grond van het ziektebeeld en de gegevens die daarover beschikbaar kwamen, ontstond al snel het vermoeden dat het hier ging om een uitbraak van VHD (Viral Hemorrhagic Disease), ook wel Rabbit Hemorrhagic Disease (RHD) genoemd. Uit verder onderzoek is gebleken dat sprake is van een nieuwe variant van het virus, namelijk het RHD2-virus.

VHD is een ziekte die wordt veroorzaakt door het RHD-virus. Dit zeer besmettelijke virus verspreidt zich door direct contact tussen konijnen en indirect via urine, uitwerpselen, water, voedsel, kleding, handen en hokken. Stekende insecten kunnen ook een rol spelen in de verspreiding. Het virus kan tot ernstige ziekte en sterfte leiden bij konijnen (en hazen), maar is niet gevaarlijk voor mensen of andere dieren.

Een konijn dat geïnfecteerd is met de klassieke variant van het virus zal veelal binnen 24-48 uur sterven. Bij RHD2 bedraagt deze termijn gemiddeld 3-5 dagen. In beide gevallen is er soms sprake van (acute) benauwdheid, koorts, bloedingen en zenuwverschijnselen vlak voordat het konijn overlijdt. Daarnaast kan bij RHD2 een meer chronisch ziektebeeld optreden. Vaak is er echter niets te zien aan konijnen met deze ziekte totdat ze acuut ziek worden en vrijwel meteen daarna sterven.

Dat de tijd die verstrijkt tussen het tijdstip van besmetting en het overlijden van het konijn bij een RHD2-infectie langer is dan bij RHD1 het geval is, zorgt ervoor dat het virus meer tijd krijgt om zich te verspreiden.

Naast konijnen kunnen ook hazen RHD2 oplopen. Eind december 2016 is in Nederland voor het eerst een besmetting vastgesteld bij een haas, die eerder die maand dood was aangetroffen in de gemeente Aalten (Gelderland).

Er is op dit moment geen behandeling voorhanden voor konijnen die ziek zijn als gevolg van een infectie met het RHD-virus. Om te voorkomen dat een konijn ziek wordt van een besmetting met het RHD-virus, wordt geadviseerd om te vaccineren.

Dikke buikenziekte

Epizootic Rabbit Enteropathy (ERE), ook wel Enterocolitis genoemd, werd in 1996 in Frankrijk ontdekt en komt op de meeste konijnenhouderijen voor. De bacterie Clostridium Perfringens biotype 4, een normale bewoner van e blinde darm, speelt een rol en kan bij verandering van voeding of management opeens toxinen aan gaan maken. Andere bijkomende factoren, zoals leeftijd (jongere dieren kwetsbaarder), voeding (vezels ipv korrels), weerstand en hygiëne, spelen een rol.

Jonge konijnen zitten met een dikke buik stil in een hoekje. Na enige tijd eten/drinken ze vaak niet meer en treedt er gauw sterfte op. De dikke buik ontstaat doordat de afvalstoffen van C. perfringens toxisch zijn en zorgen voor beschadiging en verlamming van de darm. De voedselbrij wordt niet verder getransporteerd en er treedt gasvorming op, waardoor de buik verder opzet. Doordat het dier niet meer eet ontstaat een viscieuze cirkel, de darmpassage valt verder stil met alle bijbehorende gevolgen. In dit stadium is er snel sterfte van het konijn.

Deze ziekte is mede oorzaak van de hoge ‘uitval’ en het hoge antibioticagebruik in de konijnenhouderij. 1

E. Cuniculi

E. cuniculi staat voor Encephalitozoön cuniculi. Het is een veel voorkomende infectieziekte bij het konijn. E. cuniculi is een eencellige (prozoaire) parasiet. De parasiet vormt sporen en deze komen via de urine van het konijn in de omgeving terecht. Via deze sporen wordt de infectie overdragen, vaak via voer dat besmet is met urine van geïnfecteerde dieren. De sporen komen in het lichaam via de darm en gaan vervolgens via de bloedbaan en lymfebanen naar meerdere organen. De parasiet vestigt zich meestal in de nieren en de hersenen, en soms in de longen, lever en hartspier. De parasiet kan ook via de placenta doorgegeven worden als een voedster drachtig is, zodat de jongen al in de baarmoeder besmet worden.

De belangrijkste symptomen van E. Cuniculi bij het konijn zijn neurologisch (hersen/zenuw problemen). Verlammingen en een scheve kop (draaihals of torticollis), omvallen, omrollen en moeilijk of niet overeind kunnen komen, toevallen en coma, krampen en spiertrillingen zijn symptomen bij konijnen met E.Cuniculi. Er bestaat geen vaccinatie tegen E. cuniculi. 1 https://dierenziekenhuizen.nl/overige-dieren/e-cuniculi-bij-het-konijn/

Uitval

In de natuur valt ongeveer 70% van alle jongen in een voortplantingsseizoen ten prooi aan roofdieren. Onder de volwassen dieren kan het jaarlijkse sterftepercentage 30% bedragen door ziekten, parasieten en predatie. In de veehouderij is echter geen predatie, zijn vaccinaties beschikbaar en is er theoretisch medische hulp tegen ziekten en parasieten. Toch wordt de commerciële konijnenhouderij gekenmerkt door een hoge uitval van zowel jongen (uitval voor spenen 12%; uitval na spenen 10%) als voedsters (vervanging 150%). De uitval varieert per bedrijf, maar wordt veroorzaakt door het houderijsysteem.

Het Europese rapport uit 2005 geeft een aantal vernietigende conclusies over sterfte: -“Compared with most other animal species used for food production in the EU, the mortality in rabbit production, mainly due to the occurrence of different types of infectious diseases as well as non-infectious conditions, is high.”

-“On the most successful intensive closed cycle farms, parturition-to-sale losses are around 10-15% and mortality levels can be as high as 25-30%. Occasionally, severe outbreaks of disease with mortalities of more than 50% of animals can occur.”

-“In one large scale study of culling and other mortality in doe rabbits showed the annual culling was 68%, largely because of production related disease and reproductive disorders, and the number of does found dead was 38%.”

-“More than 55% of breeding does are replaced before their fifth litter (often less than one year old and yet they can live for far longer) mainly as a result of different kinds of disease. Mortality constitutes approximately 25-45 % of the replacement and culling the remaining part.” 1

In februari 2018 antwoordde Belgisch Minister van dierenwelzijn Ben Weyts op vragen van Bart Caron (Groen): “Het sterftecijfer bij konijnen ligt inderdaad rond de 20 tot 25 procent, en dat is inderdaad hoog, maar het is niet zo dat het sterftecijfer in klassieke kooien hoger ligt dan bij parkhuisvesting. Daar is dus geen causaal verband. Het valt dus ook niet te verwachten dat een versnelde omschakeling naar parkhuisvesting een impact zal hebben op het sterftecijfer, tot mijn spijt.

De oorzaak van die sterfte bij konijnen ligt vooral in de kwetsbaarheid van die dieren. Jonge konijnen die nog afhankelijk zijn van hun moeder, kunnen niet met kunstmelk worden grootgebracht. Ziekte van de moeder in die periode leidt dan ook vaak tot sterfte van de jongen. Daardoor ligt de sterfte voor het spenen op 12 tot 15 procent. Daarnaast zijn konijnen ook heel gevoelig voor bepaalde ziektes, ziektes die bij deze dieren ook moeilijk te behandelen zijn.

De dikkebuikenziekte veroorzaakt heel wat verliezen en vorig jaar was er ook een uitbraak van ‘rabbit haemorrhagic disease type 2’. Dat is een diergeneeskundige omschrijving. Ook is het aantal geneesmiddelen dat kan worden gebruikt bij konijnen, beperkt. Dat komt enerzijds omdat bijvoorbeeld diverse soorten antibiotica die courant worden gebruikt bij andere diersoorten, dermate negatieve effecten hebben bij konijnen dat de toepassing ervan leidt tot de dood van de dieren. Er is dus echt een zeer grote gevoeligheid. Anderzijds, zo moeten we ook wel erkennen, zijn er door de kleinschaligheid van de sector voor de geneesmiddelenindustrie natuurlijk weinig commerciële incentives om te focussen op onderzoek naar geneesmiddelen specifiek voor konijnen. Het gamma geneesmiddelen dat beschikbaar is voor gebruik bij deze diersoort, is tot op heden dus toch nog altijd te beperkt.” 2

Uit bovenstaande kan alleen maar geconcludeerd worden dat de konijnenhouderij volstrekt immoreel is.

In het verslag van de vragen en antwoorden bij de ‘Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2020’, werd op een vraag over de hoogte van de ‘uitval’ bij landbouwdieren geantwoord: “De ‘uitval’ van konijnen, vleeskuikenouderdieren, leghenouderdieren, leghennen, eenden, kalkoenen wordt niet geregistreerd. Een overzicht van percentages en absolute aantallen ‘uitval’ bij deze diersoorten over de gevraagde jaren is daarom niet te geven.”

In 2018 was het antwoord: “Voor pluimvee, nertsen, konijnen en vissen worden geen doodmeldingen geregistreerd.” De Minister kon toen ook niet melden wat de sterftecijfers uitgesplitst naar het soort houderijsysteem waren, of uitgesplitst naar de levensfase van het dier (zoals sterfte in de eerste dagen na geboorte, sterfte na het spenen, etc.). De reden is dat de registratie van het aantal dieren, waaronder geboorte en sterfte, zijn grondslag vindt in de voorkoming van de verspreiding van dierziekten (I&R) en in het mestbeleid (Meststoffenwet). Hiervoor is het niet noodzakelijk om sterfte onder dieren uit te splitsen en te registreren naar levensfase. Sterftecijfers worden voor alle diersoorten op een verschillende manier bijgehouden.”

Ook over sterfte van konijnen bij transport is niets bekend: “Alleen voor pluimvee wordt het aantal dieren dat dood op het slachthuis aankomt geregistreerd.” 3

In Nederland worden volgens het “Besluit van 8 december 2014, houdende wijziging van het Besluit houders van dieren in verband met de opheffing van de product- en bedrijfschappen en de overname van de welzijnsregels voor ouderdieren van vleeskuikens, vleeskalkoenen, konijnen en nertsen, § 6a Houden van konijnen voor productie, Artikel 2.76n Uitval,” uitvalpercentages als volgt berekend: “voor gespeende konijnen: het aantal dieren van een koppel dat niet-levend van het bedrijf is afgevoerd, gedeeld door de som van het aantal dieren waaruit het koppel na het spenen bestond en het aantal dieren dat aan de groep is toegevoegd, vermenigvuldigd met 100; Voor voedsters en opfokkonijnen: het aantal voedsters of opfokkonijnen dat niet-levend van het bedrijf is afgevoerd, gedeeld door het aantal voedsters of opfokkonijnen dat die maand gemiddeld op het bedrijf aanwezig was, vermenigvuldigd met 100.”

“Indien het uitvalpercentage van gespeende konijnen, voedsters of opfokkonijnen hoger is dan 10%, consulteert de houder een dierenarts met als doel dat percentage te verlagen en neemt de houder maatregelen om het uitvalpercentage te verlagen. Indien het uitvalpercentage van gespeende konijnen, voedsters of opfokkonijnen gedurende een jaar hoger is dan 10%, evalueert de houder in samenwerking met een dierenarts de werking van de maatregelen, bedoeld in het derde lid en past de houder die maatregelen aan, indien nodig.”

De konijnen die sterven voor het spenen worden hierin dus niet genoemd; hun levens tellen blijkbaar niet mee. Binnen de konijnenhouderij is het algemeen gebruikelijk om worpen te standaardiseren in de eerste dagen na het werpen. Hierbij worden de nesten zoveel mogelijk uniform gemaakt, zodat de jonge (eendags-)konijntjes evenveel kans hebben om te zogen. Te kleine konijntjes worden door de veehouder gedood (door het breken van de nek).

Uitval door ziekte van voedsters is vaak terug te voeren op ademhalingsstoornissen, enteritis en mastitis (uierontsteking). Voedsters kunnen worden ingeënt tegen Myxomatose en Viral Haemorrhagic Disease. Daarnaast selecteren en vervangen konijnenhouders een aanzienlijk deel van de voedsters vanwege tegenvallende reproductieresultaten. Ook het vervangen van voedsters met voetzoolverwondingen komt regelmatig voor.

Voedsters verkeren vaak in een negatieve energiebalans. Reproductieproblemen, sterfte en ziekte, lijken samen te hangen met een groot verlies aan vet en energie tijdens de eerste worpen. Dit gewichtsverlies treedt op doordat de energieopname van de jonge voedsters, geslecteerd en gefokt op het werpen van grote aantallen jongen, onvoldoende is om de energiebehoefte voor eigen onderhoud, groei en productie te dekken. Als gevolg daarvan verliezen voedsters tot wel 50% van hun lichaamsvet in de eerste lactaties ondanks onbeperkt voeren.

Uitval van pas gespeende konijnen wordt vaak veroorzaakt door spijsverteringsstoornissen als gevolg van virale infecties (rota-, corona-, entero- en parvovirus), en enteritis.

Bij uitval van oudere vleeskonijnen spelen ademhalingsstoornissen (Pasteurella multicida, Bordetella bronchiseptica) vaak een rol.

Alle ziektes leiden tot een verminderd welzijn van het konijn.

Antibiotica gebruik

Een konijn in de bioindustrie is gevoelig voor ziektes en infecties. Om de dieren ondanks alle gezondheidsproblemen op de been te houden wordt veel antibiotica gebruikt, met het risico op het ontstaan van ook voor de mens gevaarlijke (multi-)resistente bacteriën tot gevolg. Antimicrobiële resistentie (AMR) is een wereldwijd probleem voor de volksgezondheid en de diergezondheid en antibioticagebruik is de belangrijkste oorzaak van AMR.

Onder overheidsdruk moeten alle veehouderijsectoren werken aan een reductie in antibiotica gebruik. Het gebruik in de konijnensector is in Nederland voor het eerst in 2016 gemonitord. In het rapport ‘Het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren in 2017’ van de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) uit juni 2018 constateert de SDa: “Voor de konijnensector bestonden problemen met de overdracht van de afleverregels. Dit hing samen met softwareproblemen die overdracht tussen een grote dierenartsenpraktijk en het kwaliteitssysteem bemoeilijkten. Als gevolg hiervan kan het expertpanel alleen voorlopige gebruiksgegevens geven voor deze sector.” De SDa heeft voor de gemonitorde sectoren, behalve voor de konijnensector, benchmarkwaarden vastgesteld. Een benchmarkwaarde is een grenswaarde voor antibioticumgebruik. Het SDa-expertpanel stelt twee grenswaarden oftewel benchmarkwaarden vast, namelijk een lagere signaleringswaarde en een hogere actiewaarde. De beschikbare gegevens lieten het niet toe op dat moment een benchmarkwaarde te bepalen voor konijnenbedrijven.

In ‘Het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren in 2018’ is er voor de konijnensector nog weinig verbeterd met betrekking tot de gegevensverstrekking: “De konijnensector (gehouden voor de voedselproductie) laat aanzienlijke fluctuaties in gebruik zien over de jaren. De kwaliteit van de gegevens is hier mogelijk debet aan. Het expertpanel heeft deze sector verzocht aandacht te geven aan de oorzaken van de variatie in het gebruik en de kwaliteit van de gegevens.”

Wat de SDa met deze verwoording probeert te verdoezelen is het volgende: “Van 40 konijnenbedrijven is informatie verkregen. Het gemiddelde gebruik van 47,9 DDDAf (mediaan 44,2) ligt aanzienlijk hoger dan het gerapporteerde gebruik in 2017 (27,3 DDDAf) en ligt hoger dan het gerapporteerde gebruik in 2016 (40,9 DDDAf).” Voor vleesvarkens is dit 3,9, voor blankvleeskalveren 20,1.

De dierdagdoseringen “Defined Daily Dose Animal” (DDDAf) op een bedrijf is de som van de behandelde kilogrammen dieren op een bedrijf aanwezig over een jaar gedeeld door het gemiddeld aantal kilogrammen dieren op een bedrijf aanwezig over een jaar. De DDDAf geeft dus het antibioticumgebruik op bedrijfsniveau weer. Als een diercategorie bijvoorbeeld een DDDAf van 5 heeft, krijgt een gemiddeld dier op jaarbasis vijf dagen antibiotica toegediend. In sectoren met meerdere productieronden per jaar, zoals de konijnenhouderij, houdt een DDDAf van 5 in dat er per dierplaats vijf dagen per jaar antibiotica is toegediend.

Het is de enige gemonitorde sector waarvan de SDa opnieuw moet zeggen: “de beschikbare gegevens laten het niet toe op dit moment een benchmarkwaarde te bepalen.” En: “De kwaliteit van de gegevens vergt expliciete en urgente aandacht van de sector.” Het antibioticagebruik blijft hoog: “Daarnaast vragen de verdelingen van het antibioticumgebruik in de kalver- en konijnensector om een algehele verlaging.”

DDDAnat, dierdagdosering per jaar op nationaal niveau, voor 2018 voor konijnen was 32,66 voor eerste keuze middelen (275kg), het hoogste van alle sectoren, en hoger dan 2017 (24,22) en het eerste monitor jaar 2016 (30,92). Ook de DDDAnat voor tweede keuze middelen (10,74 / 137kg), is hoger dan alle andere sectoren en bij het gebruik van derde keuze middelen (0,29 / 3kg), de middelen die van kritisch belang zijn voor de volksgezondheid, wordt de konijnenhouderij alleen overtroffen door de al even kwetsbare kalkoenindustrie. Als je dit vergelijk met de varkenssector met 6,68 DDDAnat of de kalversector met 16,45 DDDAnat voor eerste keuze middelen, begrijp je dat het antibiotica gebruik in de konijnenhouderij enorm is. Deze houderij maakt de dieren ziek.

De verkoop van pleuromutilines is in 2018 met ruim 45% toegenomen ten opzichte van 2017. Deze diergeneesmiddelen worden toegepast in de varkens- en konijnensector. In deze farmacotherapeutische groep zijn wereldwijd nog geen geneesmiddelen voor mensen geregistreerd en de pleuromutilines behoren daarom tot de eerste keuze middelen. In februari 2019 is door de Amerikaanse geneesmiddelenautoriteit (FDA) de aanvraag voor de registratie van een humaan geneesmiddel met de pleuromutiline Lefamuline (orale en intraveneuze toepassing) in behandeling genomen. Dit middel zal juist bedoeld zijn voor de behandeling van infecties door multiresistente bacteriën. Dit betekent dat de keuze-indeling van deze klasse organismen van dieren opnieuw beoordeeld zal moeten worden.

In België liet 2018 een daling in het gebruik van antibiotica bij dieren zien van 12,8%, de grootste daling sinds het referentiejaar 2011. Dat melden de federale overheid en het kenniscentrum voor antibioticaresistentie Amcra. Op 27 februari 2017 werd gestart met de verplichte registratie door de dierenartsen van het gebruik van antibiotica bij ‘braadkippen’, leghennen, vleeskalveren en varkens in Sanitel-Med, de centrale databank van de overheid. De registratie van het antibioticagebruik bij melk- en vleesvee, kleine herkauwers, paarden, kalkoenen, konijnen en andere (huis)dieren in Sanitel-Med is momenteel echter nog niet verplicht.

In alle sectoren zie je een afvlakking van de reductie na een aantal jaren en vervolgens treedt stilstand op. De verplichting van een reductie in antibioticagebruik kan er toe leiden dat zieke dieren eenvoudig weg niet meer behandeld worden.

Agressie

Overmatige agressie, die kan voorkomen bij in groepen gehouden konijnen onder commerciële condities lijkt te maken te hebben met een omgeving die niet is aangepast aan de behoefte van het konijn. Dat verstoort het zooggedrag van voedsters en leidt tot hoge sterfte.

Een te hoge dichtheid geeft geen ruimte om te vluchten voor ondergeschikte konijnen en er zijn geen of te weinig schuilmogelijkheden.

In de huidige commerciële situatie worden volwassen voedsters doorgaans individueel gehouden en wordt de vermeerdering grotendeels via kunstmatige inseminatie uitgevoerd, waardoor agressie onder volwassen konijnen uitgesloten wordt, maar het isolement van dieren vergroot. Agressie treedt over het algemeen op vanaf circa 10 weken leeftijd wanneer de dieren seksueel volwassen worden.

De agressie leidt tot verwondingen en stress en dus tot een verminderd welzijn van het konijn.

Gaas

Gaasbodems veroorzaken voetzoolaandoeningen: wonden, kale plekken en eeltknobbels. Wanneer de voetzolen zijn verwond, is dit niet alleen pijnlijk voor het dier, er kunnen ook bacteriën binnendringen, en zo een secundaire infectie veroorzaken. Factoren die verder een rol spelen bij het ontstaan van voetzoolaandoeningen zijn klimaat en hygiëne.

Voetzoolaandoeningen treden pas zichtbaar op na circa 4 maanden en zijn dus vooral een probleem voor de voedsters en rammen, want vleeskonijnen worden op een leeftijd van 10 tot 12 weken al geslacht. Dat wil niet zeggen dat vleeskonijnen niet lijden onder gaasbodems.

Het aanbrengen van een kunststof mat op de gaasbodem zou voetzoolverwondingen bij voedsters moeten voorkomen. Het bleek moeilijk te zijn om een goed alternatief te vinden dat hygiënisch (weinig vervuiling) en duurzaam (knaagbestendig) is. Dikkere gaasbodems scoorden in onderzoek niet beter qua voetzoolbeschadigingen dan de dunnere gaasbodems. Wat wel een duidelijke verbetering van de voetzoolkwaliteit gaf, was het bedekken van de bodem met een matje. In de praktijk een plastic matje die op de draadgazenbodems kan worden vast geklikt. Deze bodems bevatten nog steeds spleten om urine en uitwerpselen er door heen te laten vallen. Voetzoolaandoeningen lijken met deze matjes minder voor te komen, maar de bodems vervuilen sneller.

Het verstrekken van stro als bodembedekker leidt tot het versmeren hiervan met de uitwerpselen wat hygiëne-ziekte problemen oplevert. Dit wil niet zeggen dat stro slecht is voor konijnen, maar het houderijsysteem.

Ingrepen

In het ‘Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2019’, beweert het Ministerie van LNV in antwoord op vraag 197: “Bij konijnen worden geen ingrepen uitgevoerd.” Dit is onjuist. Ter identificatie wordt nog steeds op veel locaties één van de oren van voedsters getatoeëerd door middel van een tatoeëertang met inzetstukken. Dit gebeurt overigens ook bij sommige ‘hobby-konijnen’. 1 2 Een ziekte als RHD2 kan via tatoeëren worden overgebracht.

Op tenminste één bedrijf (Helden) worden ook oormerken gebruikt.

Prikkelarme omgeving

Konijnen besteden van nature veel tijd aan het zoeken naar voedsel. In de bedrijfsmatige konijnenhouderij wordt het voer in de compacte vorm van korrels aangeboden, waardoor het konijn geen moeite hoeft te doen om voer te zoeken. Alle essentiële voedingsstoffen zijn onderdeel van deze korrels, waardoor het dier minder tijd nodig heeft om voedingsbestanddelen op te nemen dan bij een konijn in de natuur het geval is. De overgebleven tijd geeft verveling en frustratie, dit leidt tot stereotiep gedrag, zoals knagen aan gaas of drinknippels en apathie en dus tot een verminderd welzijn van het konijn.

De houderij probeert afwijkende gedragingen te voorkomen door de omgeving van het dier te verrijken met afleidingsmateriaal in de vorm van knaaghout of ruwvoer. Dit is niet alleen belangrijk voor het gedrag, maar zorgt er ook voor dat de tanden niet te lang worden. Afwisseling en eetbaarheid van het materiaal lijken belangrijk te zijn. De verstrekking van ruwvoer leidt echter weer tot een hygiëne-ziekte risico door het versmeren van ruwvoer met de uitwerpselen in de hokken. Daarnaast kan het de de voerlijn blokkeren. In de praktijk kiezen konijnenhouders vaak voor de minimale, eenvoudige uitweg van een stuk hout in het hok. Er zijn echter aanwijzingen dat een stuk hout in het hok onvoldoende voldoet aan de behoefte van het konijn.

Voedsters plukken hun eigen haren uit als zij een nest bouwen, om te zorgen voor extra isolatie voor de jongen. Moederdieren die in een prikkelarme omgeving gehouden worden kunnen dit gedrag door de stress overdreven veel gaan uitvoeren, met soms wonden tot gevolg. Een aantal konijnenhouders, voorziet de voedster naast de traditionele houtkrullen van plantaardige materialen zoals stro, hooi en vlas, als nestmateriaal. Stro of hooi is van belang om de konijnen afleiding te geven, maar ook nodig voor een goede werking van de darmen.

Schuilmogelijkheden

Het is belangrijk dat konijnen kunnen schuilen, net als ze in de natuur in de verschillende gangen van het holenstelsel zouden doen. In de konijnenhouderij kan dit nodig zijn wanneer een hokgenoot agressief gedrag vertoond of er iets gebeurt buiten het hok waar de konijnen van schrikken. Alleen in de parkkooien wordt in de vorm van enkele PVC buizen een minimale schuilmogelijkheid geboden.

Dag- en nachtritme

Een konijn is van nature een schemerdier, dat voornamelijk aan het begin en einde van de dag actief is om voedsel te zoeken. Dit betekent dat een konijn een vast dag- en nachtritme heeft en niet de hele dag in het donker of in het licht wil zitten. Om deze reden is in de Beter Leven keurmerk criteria voorgeschreven dat er minstens 8 uur aaneengesloten licht en 8 uur aaneengesloten donker moet zijn.

Hittestress-Thermocomfort

Konijnen kunnen niet zweten. Overtollige warmte raken konijnen kwijt via de oren, door gestrekt te gaan liggen en door de ademhaling te verhogen. Konijnen zijn gevoelig voor hoge staltemperaturen (>25º C) en sterke temperatuurwisselingen. Bij hoge temperaturen vermindert de voeropname. Boven de 35ºC is een konijn niet meer in staat zijn temperatuur te reguleren, waarna hij of zij sterft. De Nederlandse en Belgische zomers lijken steeds warmer te worden, waardoor hittestress een als maar groter probleem wordt. Konijnenstallen zijn geïsoleerd en voorzien van mechanische ventilatie, maar koelsystemen zijn nog zeldzaam. In het Vlaamse Voeren kwamen tijdens één van de hittegolven van de zomer van 2019 “een duizendtal konijnen om. 1

Sterke temperatuurwisselingen komen met name in het voor- en najaar voor met relatief warme dagen en koude nachten. Sterke temperatuurschommelingen maken de dieren gevoelig voor ademhalingsaandoeningen als pasteurella en bordetella.

Natuurlijk gedrag

Er is weinig mogelijkheid voor konijnen in het houderij systeem om hun natuurlijk gedrag te uiten. Er is nauwelijks ruimte voor huppelen en rennen, geen mogelijkheid tot graven. Deze konijnen komen nooit buiten en zien nooit daglicht. Ze bevinden zich continu boven hun eigen uitwerpselen en ademen de ammoniaklucht in. Daarnaast is er de continue herrie van de mechanische ventilatie en muziekinstallaties.

Gedomesticeerde konijnen laten evenals hun wilde soortgenoten een rust- en activiteitenpatroon over de dag zien, maar in de kooien is geen ontsnappen aan het TL licht mogelijk. Tijdens de actieve periodes zijn konijnen vooral bezig met foerageren en verkennen, maar er is over het algemeen geen vers plantaardig voedsel in de kooien beschikbaar. Rusten doen konijnen veelal in groepen, waarbij lichaamsverzorging en sociaal poetsen een belangrijke plaats innemen. Vleeskonijnen worden in groepen gehouden, waardoor sociaal contact mogelijk is, maar voedsters en rammen missen over het algemeen dat sociale contact.

Voeding

Konijnen zijn semi-herkauwers die vezelrijke grondstoffen behoeven. Ze hebben slechts één maag maar een zeer grote blinde darm waardoor ze veel vezelrijke producten kunnen verwerken. Konijnenvoeder bestaat daarom uit 1/3 luzerne- of grasmeel, 1/3 graanafval (zemelen) en nog 1/3 zonnepitschroot en bietenpulp. Volle granen of hoogwaardige eiwitbronnen zoals sojaschroot worden nauwelijks of niet gebruikt. Hierdoor onderscheiden konijnen zich sterk van éénmagigen zoals pluimvee en varkens. 1

Van nature bestaat het dieet van konijnen uit gras en ander groen. Wilde konijnen eten verdeeld over de dag ongeveer 30 tot 40 maal per etmaal kleine porties, waarvan ongeveer 60% van de voeropname in de donker periode plaats vindt. Het ‘doorschuiven’ van voedsel in het spijsverteringsstelsel van een konijn wordt bevorderd door het eten van kleine porties. Dit vezelrijke ruwvoer wordt deels verteerd in de dunne darm en deels gefermenteerd in de dikke darm, met name de blinde darm. Beide delen van de darmen beïnvloeden de voeropname en verzadiging: de dunne darm op de korte termijn en de dikke darm op de langere termijn.

Voer voor bedrijfsmatig gehouden konijnen bevat een onnatuurlijk hoog gehalte aan vet en zetmeel. De vertering van deze bestanddelen gebeurt voornamelijk in de dunne darm.

De konijnen zijn dan ook snel klaar met eten en de verveling slaat toe, net als bij andere dieren in de veehouderij die in natuurlijke omstandigheden een groot deel van de dag aan de zoektocht naar voedsel zouden besteden.

Het rantsoen bestaat uit droge korrels, en bevat onder meer resten van palmpitten, zonnebloempitten, zemelen, luzerne, sojaschroot en bietenpulp. Voederen gebeurt automatisch en gecontroleerd. Het Vlaamse Konzo bijvoorbeeld geeft “3 soorten voeder afhankelijk van de doelgroep: een voedsterkorrel, een speenkorrel of een afmestkorrel.”

Zowel voedsters als vleeskonijnen krijgen veelal onbeperkt - ad libitum - mengvoer.

Opfokvoedsters worden vaak in de laatste weken van de opfokperiode gerantsoeneerd gevoerd, een beperking van 20 tot 30%, om vervetting tegen te gaan, want dat zou negatieve gevolgen hebben voor de vruchtbaarheid. Om dezelfde reden als opfokvoedsters worden ook rammen 20 tot 30% in voer beperkt. De voerverstrekking voor hen vindt handmatig veelal eenmaal daags plaats, terwijl bekend is dat konijnen in de natuur kleine porties 30 tot 40 keer per dag eten. Er is nauwelijks onderzoek gedaan naar het effect van voerbeperking op het gedrag van konijnen, maar aangenomen moet worden dat dit hun welzijn aantast.

Leven boven eigen uitwerpselen

Dat de konijnenkooi bodems van gaas zijn heeft een rede: uitwerpselen en urine vallen er zo doorheen. Ook de plastic roosters bevatten spleten voor dit doel. Konijnhouders hebben geen zin om dagelijks de honderden tot duizenden hokken schoon te maken. De uitwerpselen hopen zich op onder de kooien. Slechts enkele bedrijven hebben een lopende band afvoer systeem. Op de meeste locaties leven de dieren continu boven hun eigen ontlasting. Iedereen die ooit een konijn als huisdier heeft gehouden weet welke ammoniakstank dat oplevert.

Bij een slechte luchtkwaliteit hebben de konijnen moeite met ademhalen en zijn ze eerder vatbaar voor infecties. Dit geldt met name voor voedsters en wat oudere vleeskonijnen. Het is een belangrijke oorzaak van sterfte.

Herrie

Het gehoor van de konijnen is bijzonder goed. De dieren kunnen hun oorschelpen onafhankelijk van elkaar bewegen en draaien zodat ze in staat zijn de zachtste geluiden op te vangen. Rekening houden met dat gevoelige gehoor zou dus vanzelf spreken. Toch staan in vele konijnenschuren, ook ’s nachts, muziekinstallaties op vol volume aan. Daarnaast is er in veel stallen het continue, monotone gezoem of geratel van de ventilatie irritant hoorbaar.

Licht

Konijnen in de houderij in nederland en België zien nooit daglicht. Konijnen moeten gehouden worden in een ruimte waar een dag- en nachtritme wordt gehanteerd waarbij het ten minste acht uur licht is en ten minste acht uur donker, in beide gevallen ten minste vier uur aaneengesloten.

In een ruimte bestemd voor voedsters en fokrammen wordt na een periode van licht zoals hierboven beschreven een schemerperiode gehanteerd van ten minste een uur en bedraagt de lichtintensiteit op dierhoogte ten minste 20 Lux gedurende ten minste acht uur per dag.

Controle

De meeste konijnenhouderijen in België en Nederland zijn deeltijd bedrijven. Dat betekent dat de eigenaren er een andere baan bij hebben. De (Nederlandse) wet verplicht ze ook maar om twee keer per dag naar de schuur te gaan. De konijnen zelf moeten ten minste tweemaal per dag gecontroleerd worden, evenals de apparatuur die noodzakelijk is voor de voer- en watervoorzieningen van de konijnen.

Transport

Konijnen worden voor het vervoer naar het slachthuis in dezelfde soort kratten gestopt als kippen. Er is weinig regelgeving rondom het vervoeren van konijnen naar de slachthuizen. Transport zorgt altijd voor stress en mogelijke verwondingen bij de te transporteren dieren. Over het leed van het transport voor konijnen is weinig bekend. Het ontbreken van een binnenlandse slachterij betekent een grotere transportafstand voor de Nederlands slachtkonijnen. Meestal gaan ze naar België, soms naar Duitsland of Frankrijk. Lange transporttijden voor een deel van de konijnen komen ook voor, omdat een wagen konijnen van verschillende bedrijven verzamelt voordat koers gezet wordt naar het slachthuis. Meestal zitten konijnen op elkaar gepropt in kratten en worden ze urenlang vervoerd zonder voer of water, ook tijdens hitte.

Werkwijzen voor laden en lossen en allereerst de mentaliteit van de betrokkenen zijn belangrijke factoren. We weten uit Animal Rights beelden hoe bijvoorbeeld nertsenhouders hun dieren in verrassingstonnen smijten en hoe omgesprongen wordt met de dieren bij het vangen en laden van eenden, vleeskuikens en leghennen.

Slacht

Na ongeveer 75 dagen zijn de ‘vleeskonijnen’ slachtrijp. Ze wegen dan zo'n 2,5 kg. Parkkonijnen wegen doorgaans een goede 100 gram minder dan batterijkooikonijnen. Dat komt omdat ze meer kunnen bewegen. Voedsters worden na een ongeveer een jaar geslacht en verwerkt tot (huis)dierenvoer. 1

Het aantal konijnen die per jaar in Nederland worden geslacht worden niet door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bijgehouden, omdat hiervoor geen Europese verplichting geldt. LNV vermoedt “dat het om relatief kleine aantallen gaat.” Er wordt ook niet bijgehouden hoeveel dieren er in het buitenland worden geslacht.

Het slachten van konijnen gebeurt meestal in België en soms ook in Duitsland. Derhalve zijn er in Nederland geen gespecialiseerde konijnenslachterijen. In Nederland bestaat wel een aantal kleinere slachterijen die ook konijnen slachten. Verder worden er konijnen geslacht bij diverse poeliers.

Het enige gespecialiseerde Nederlandse konijnenslachthuis Enki in het Brabantse Someren, ging rond 2005 failliet. Nu slachten alleen kleine, vaak halal, slachthuizen, zoals Vugts in Steenbergen, nog een klein aantal konijnen. In de slachthuizen worden de dieren geëlektrocuteerd, waarna de halsslagader wordt doorgesneden om het dier te laten verbloeden. In België zijn een aantal slacht- en verwerkingbedrijven gevestigd die gespecialiseerd zijn in konijnenvlees. De grootste is Lonki BV in Temse. Lonki BV slacht 20.000 konijnen per dag, wat neerkomt op 4,4 miljoen konijnen per jaar. 2

Konijnenslachter Van Assche BVBA in Deinze kreeg van de provincie Oost-Vlaanderen in 2014 een milieuvergunning om tot 12.000 konijnen per dag te slachten. 3

Volgens Vilt moeten de twee grote konijnenslachthuizen in Vlaanderen momenteel twee derde van hun aanvoer over de grens zoeken. 4

Andere Belgische konijnslachthuizen zijn: Maes BV in sint Niklaas, Frans Bogaert VOF in Oekene, Jo Grymonprez in Izegem, Buyl-Van den Broeck BVBA in Liederkerke en Stoffels BVBA in Meerle.

Er zijn ook Franse konijnenslachterijen: Bruno Siebert Volailles in Ergersheim, Lapins J.J. Meyer SAS en Chef Boutonne in Lorquin. 5 6

Op het doden van productiedieren, waaronder konijnen, is de Europese Verordening nr. 1099/2009 i van de Raad, 24 september 2009, inzake de bescherming van dieren bij het doden, van toepassing. Voorgeschreven is dat de dieren uitsluitend worden gedood, nadat zij volgens één van de toegelaten methoden zijn bedwelmd. Bij de slacht van konijnen worden de dieren onmiddellijk, nadat zij elektrisch of mechanisch zijn bedwelmd, gedood door middel van verbloeden na halssnede.

De bedrijfsmatige houder van konijnen mag zelf buiten het slachthuis om kleine hoeveelheden konijnen doden en slachten. Hiervoor gelden de regels uit Verordening (EG) Nr. 1099/2009, artikel 3, lid 1 en artikel 4 lid 1. De dieren mogen alleen worden gedood nadat zij eerst zijn bedwelmd. De dieren mogen alleen worden gedood door iemand die genoeg ervaring heeft om er voor te zorgen dat de dieren worden gedood zonder enige vermijdbare vorm van pijn, spanning, of lijden bij de dieren te veroorzaken (Verordening (EG) Nr. 1099/2009, artikel 7, lid 1). De houder mag het vlees rechtstreeks leveren aan de consument, horeca of plaatselijke detailhandel. Als 'kleine hoeveelheden' heeft de NVWA vastgesteld: maximaal 50 konijnen per week en maximaal 500 konijnen per jaar.

Het is ook nog steeds toegestaan om zelf een konijn te doden. Voor het doden van konijnen buiten een slachthuis, voor consumptie of ter beëindiging van het leven van het dier, gelden in Nederland de eisen uit het Besluit houders van dieren, hoofdstuk 1, paragraaf 3. Er moet een onmiddellijke dood intreden en elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden worden bespaard. Het breken van de nek van konijnen en hazen leidt niet tot een onmiddellijke dood en is daardoor niet toegestaan. De dieren moeten altijd eerst worden bedwelmd. Bijvoorbeeld door elektrische bedwelming of door een goede slag (percuterend) op de kop waardoor het dier bewusteloos raakt. Dit mag alleen bij konijnen en hazen tot 3 kg. De persoon die het dier dood moet aantoonbare kennis en vaardigheden bezitten om het doden humaan en doeltreffend uit te voeren. Het vlees van deze dieren mag niet worden verkocht of weggeven. Het vlees is alleen bestemd voor eigen huishoudelijke consumptie.

Bont

Het bont van vleeskonijnen wordt niet voor de bontproductie gebruikt. Na tien tot elf weken, als de konijnen geslacht worden, is hun vacht namelijk nog niet goed ontwikkeld en dus onbruikbaar voor de bontindustrie. In de bontindustrie worden andere konijnenrassen gehouden, zoals de Rex. Dit ras werd speciaal voor de bontindustrie gefokt omdat het een veel steviger haarinplant heeft dan de konijnen in de vleesindustrie.

Angora

Het angorakonijn is een middelgroot konijnenras met een extreem lange vacht. De term Angora verwijst naar de vroegere naam van de Turkse hoofdstad Ankara, gelegen in een streek waar de langharige angorageit gefokt werd. Het angorakonijn hoeft niet gedood te worden voor de wol, maar de levensomstandigheden van angorakonijnen in (vooral) Aziatische boerderijen en het plukken (iedere 3 maanden) en scheren van de konijnen zorgen voor veel leed. 1 2

Jacht

In België is de wetgeving rond om de jacht op konijnen verwarrend en verschilt ook nog per gebiedsdeel. In Vlaanderen zijn er drie soorten jacht op konijn: gewone jacht, lees plezierjacht, van 15 augustus tot eind februari. Bijzondere jacht, wanneer buiten de gewone jacht, konijnen in jachtgebied schade veroorzaken, van 1 maart tot 14 augustus. Bejagen mag met het geweer, met roofvogels, met fret en met buidels. Daarbuiten kan er ook nog ‘bestrijding’ plaatsvinden, wanneer konijnen buiten jachtgebieden schade zouden veroorzaken. Dan kan de eigenaar van het perceel iemand laten komen om deze dieren te bejagen of anderszins te doden. De laatste afschotstatistieken zijn van 2016. Er zijn toen 34.240 konijnen gedood. De meeste in Oost-Vlaanderen (12.985).

In Wallonië mag het konijn het hele jaar door met het geweer, met buidels, fretten en met roofvogels bejaagd worden. Met honden mag enkel van 1 augustus tot eind februari. Dit laatste mag in Vlaanderen niet, konijnen uit hun holen drijven met honden. Honden voor nazoeken mag dan weer wel.

De konijn is het zevende meest gedode wilde dier van Nederland door jagers, na de gans, duif, kraai, eend, kauw en haas. Het jachtseizoen In Nederland voor het wilde konijn loopt van 15 augustus t/m 31 januari. Het bejagen van konijnen kan op verschillende manieren: geweer, gefokte jachtvogels, en fretteren. Een methode is om honden de konijnen in de holen te laten jagen, vervolgens worden de ingangen naar de holen afgezet met buidels, waarna de fret de konijnen in de buidels jaagt. De jachtvogels kunnen ook gebruikt worden bij het fretteren zonder buidels.

In de wet is ook de mogelijkheid gecreëerd om diersoorten op een vrijstellingslijst te plaatsen, waardoor grondgebruikers op voorhand toestemming krijgen om de aangewezen diersoorten met de aangewezen middelen onder bepaalde voorwaarden te (laten) doden. Als zij in bezit zijn van een jachtakte kunnen zij het zelf doen. Anders kunnen ze daarvoor een jager ‘inhuren’. Er is sprake van een landelijke vrijstellingslijst, waarbij de minister de soorten aanwijst. Daarnaast kunnen de provincies diersoorten op de provinciale vrijstellingslijst plaatsen. Het konijn staat op de landelijke vrijstellingslijst.

Ook in Nederland is er weinig duidelijkheid over de afschotcijfers. Over 2018 zijn de cijfers van 5 provincies bekend, daar kunnen we dus niet zoveel mee. Over 2017 zijn de meeste cijfers bekend, Flevoland deelt geen cijfers en die van Friesland zijn niet volledig. In 2017 gaat het om 23.471 konijnen in totaal, waarvan 12.512 konijnen in het jachtseizoen en 3.919 op basis van de landelijke vrijstelling. Deze cijfers zijn dus zonder Flevoland en Friesland, maar het meest volledig. 1 De jagers tellen de dieren, maken de 'beheer'plannen, doen het afschot en geven de cijfers door. Er is amper controle, dus het is maar de vraag of de cijfers kloppen.

Stress, angst en pijn zijn altijd het gevolg voor bejaagde dieren.

Dierproeven

Konijnen worden veel gebruikt in de farmaceutische industrie voor veiligheidstesten van vaccins en geneesmiddelen. Omdat ze zich snel voortplanten, worden ze ook vaak gebruikt voor proeven rond embryotoxiciteit: teststoffen worden aan zwangere konijnen toegediend om te kijken in hoeverre ze schade aanrichten aan de jongen in hun buik. Konijnen worden in de farmaceutische industrie ook gebruikt voor de productie van antistoffen. Ze worden ingespoten met ziekteverwekkers, waardoor hun afweersysteem geactiveerd wordt. De konijnen ontwikkelen antistoffen in het bloed als reactie op de besmetting. Vervolgens wordt bloed afgenomen van de konijnen om de antistoffen te verzamelen. De antistoffen worden gebruikt bij het bereiden van vaccins en geneesmiddelen.

Aan de universitaire centra worden konijnen veel gebruikt in studies over oogziekten, huidziekten, hart- en vaatziekten, multiple sclerose, ziekten van het immuunsysteem, diabetes, aandoeningen van beenderstelsel en gewrichten, voor het ontwikkelen van nieuwe soorten implantaten (orthopedische implantaten, tandimplantaten etc.), en voor ziekten van het ademhalingsstelsel. Sommige proeven beginnen al in de baarmoeder. Zwangere konijnen krijgen giftige stoffen toegediend of worden geopereerd om beschadigingen aan te brengen in de foetus, zodat het jong naderhand misvormd of ziek geboren wordt. Ook worden zwangerschappen vroegtijdig afgebroken met een keizersnede om jongen geboren te laten worden met organen die niet volledig ontwikkeld zijn. 1

In 2017 registreerden de Nederlandse vergunninghouders 530.568 dierproeven. Dat zijn 80.694 (17,9%) dierproeven meer dan in 2016. De toename van het aantal dierproeven is met name te zien bij zebravissen, muizen, cavia’s en konijnen (reproductie-toxiciteitsonderzoek). In 2017 werden 9764 konijnen gebruikt. 171 daarvan waren genetisch gewijzigde konijnen. 2

In België werden in 2017 57.888 konijnen in dierproeven gebruikt; in 2018 61.575. 3

Hobbykonijnen

Het aantal als huisdier gehouden konijnen bedraagt ongeveer 1 miljoen en is groter dan het aantal commercieel gehouden konijnen. Na kat en hond staat het konijn daarmee op plaats 3 qua aantallen gezelschapsdieren per soort. Er is weinig wetgeving en weinig onderzoek met betrekking tot gezelschapskonijnen in Nederland.

Opvallend is dat, ook bij konijnen gehouden als huisdier veel leed voorkomt als gevolg van de wijze van huisvesten en het gebrek aan kennis bij de eigenaar. De gemiddelde leeftijd van het gezelschapskonijn in Nederland is 3 jaar, terwijl een konijn ongeveer 10 jaar oud kan worden. De korte levensduur is een indicatie voor problemen, zoals de individuele huisvesting, de prikkelarme omgeving, de te krappe hokken, voedingsfouten en verkeerd hanteren.

Ongeveer de helft van de mensen met konijnen huisvest hun konijn individueel en in een hok dat te klein is en waar ze veel te weinig uit mogen. Daardoor krijgen gezelschapskonijnen te weinig beweging en leiden ze een gefrustreerd leven. Er wordt te weinig hooi gegeven en teveel voer dat niet in een konijnendieet behoort voor te komen. Vaak wordt de huisvesting te weinig schoongemaakt met kans op ziektes. Onvoldoende konijnen worden ingeënt tegen dodelijke konijnenziektes. Veel konijnen leven in angst voor andere dieren of mensen door onjuiste handelingen en gebrek aan socialisatie in het verleden. Veel mensen tillen hun konijn op een manier op, die aanleiding kan zijn voor bot- of rugbreuk.

Er zou een einde moeten komen aan het houden van konijnen als huisdier. Een goed begin zou zijn een verbod op de verkoop van konijnen bij dierenwinkels en tuincentra.

Conclusie

Naar aanleiding van de maatschappelijke kritiek heeft de konijnensector ingezet op ‘betere huisvestingssystemen’ met welluidende namen als ‘welzijnskooien’ en ‘parkhuisvesting’. In realiteit beantwoorden ook de nieuwere huisvestingsnormen in de verste verte niet aan de natuurlijke behoeften en gedragingen van konijnen en brengen ze de massale sterfte van konijnen in dit systeem niet naar beneden.

Nog steeds kunnen konijnen niet naar buiten, zien geen daglicht, leven niet in natuurlijke groepssamenstellingen, lopen over een gespleten ondergrond, kunnen niet graven en grazen, kunnen niet of nauwelijks schuilen, etc.

Het is tijd om te concluderen dat de konijnenhouderij op geen enkele wijze in staat is om te voldoen aan de behoeftes van konijnen en dat konijnen volstrekt ongeschikt zijn voor de vee-industrie. We moeten daarom stoppen met de zoektocht naar steeds weer kleine, vaak denkbeeldige, verbeteringen in de houderij omstandigheden. Sterker nog, de nieuwe huisvestingssystemen brengen steeds weer nieuwe welzijnsproblemen met zich mee: de voedsters vertonen agressief gedrag wanneer ze in een groep gehuisvest worden en hygiëne wordt een probleem zodra verrijkingsmateriaal en betere bodems worden gegeven.

’Dierenwelzijn’ is een illusie in de konijnenhouderij. Dit systeem behoeft geen verbeteringen, maar afschaffing.

Campagne

December 2019 bracht Animal Rights de resultaten van een jaar lang onderzoek naar buiten. Animal Rights en Konijn in Nood inspecteerden tussen oktober 2018 en november 2019 ongeveer een kwart van de naar schatting 40 overgebleven commerciële konijnenhouderijen in Nederland. De aangetroffen omstandigheden zijn ronduit schokkend. Bijna overal troffen de onderzoekers dode, zieke en stervende dieren aan tussen de levende konijnen. Konijnen hebben voetverwondingen of beschadigde of ontbrekende oren. Trauma en bacteriële of parasitaire infecties kunnen de oorzaak zijn voor de gefilmde verlamming van het achterlijf, scheve nekken, en vervormde achterpoot, naast de vele sterfgevallen. Op veel locaties worden konijnen nog steeds gehouden in kleine, volgepakte kooien die alleen te vergelijken zijn met de reeds sinds 2012 verboden legbatterijen voor hennen of de per 2024 verboden nertsen kooien. Maar ook bij de hoogste welzijnsstandaard van de zogenaamde ‘parkkooien’ tonen de beelden een ongelofelijke hoeveelheid dierenleed.

De beelden werden breed gedeeld in de landelijke en lokale pers.

Naar aanleiding van de konijnenbeelden kwamen zowel de PvdD als de SP met Kamervragen. Esther Ouwehand vroeg in haar 41 vragen onder meer naar de verwondingen bij de konijnen, het systeem van kunstmatige inseminatie en hoe consumenten zich over deze industrie moeten informeren. 1 SP kamerlid Frank Futselaar wil onder andere weten wat minister Schouten's reactie is "op het nieuws dat op vrijwel alle locaties waarop is gefilmd, dode, zieke en stervende dieren zijn aangetroffen?" en of zij de mening deelt "dat fokkerijen waarbij dieren worden gehouden met verwondingen, verlammingen, infecties en lichaamsvervormingen niet voldoen aan de geldende dierenwelzijnsnormen?" 2

Arie Kool, voorzitter van de vakgroep konijnenhouderij van LTO Nederland, kwam met de bekende excuses en leugens: het manipuleren van beelden, niet representatief, buitenlandse stallen, gestorven dieren tussen de levende dieren gelegd, enige doel de sector kapotmaken, etc. Uiteindelijk moest zelfs deze notoire dierenleed-goedprater toegeven: "Het zijn vervelende en nare beelden ..." 3 4

In reactie op de beelden en in antwoord op de Kamervragen zei minister Schouten 'geraakt' te zijn.